200206169/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2002 in het geding tussen:
[verzoeker] wonend te [woonplaats]
Bij brief van 27 juli 1999 heeft [verzoeker] appellant verzocht om verlenging van de aan hem op 29 juli 1997 verleende tijdelijke bouwvergunning.
Bij besluit van 20 juni 2000 heeft appellant de aanvraag van [verzoeker] om verlenging van de bij besluit van 29 juli 1997 verleende tijdelijke bouwvergunning afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2002, verzonden op 16 oktober 2002, kenmerk BOUWB 01/1956 KRD, (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2003 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en A.J. Klapwijk, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 29 juli 1997 heeft appellant aan [verzoeker] bouwvergunning verleend met een instandhoudingtermijn van drie jaar ten behoeve van zijn zeilcentrum in het water van de Kralingse Plas ter hoogte van Plaszoom 350 om op drijvende pontons een aantal bouwwerken aan te brengen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 april 1998 door appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 september 2000, kenmerk BOUW 98/880-DLD, voor zover hier van belang, het daartegen door Kralingse Plasmolens B.V. gevestigd te Rotterdam ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 1998 vernietigd en appellant opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 19 juni 2001 heeft appellant het tegen het besluit van 29 juli 1997 ingestelde bezwaar alsnog gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 oktober 2002, kenmerk BESL 01/1771 KRD, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2001 vernietigd en appellant wederom opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Appellant heeft ook hiertegen hoger beroep ingesteld.
2.2. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, in de aangevallen uitspraak overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat de bouwvergunning alsnog is geweigerd en dat bij gebreke van een bouwvergunning geen sprake kan zijn van verlenging van die bouwvergunning. Gelet op de uitkomst in de bovenvermelde uitspraak van de rechtbank van 15 oktober 2002, kenmerk BESL 01/1771 KRD is, aldus de rechtbank, de onderbouwing aan het bestreden besluit komen te ontvallen en komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking wegens een onjuiste feitelijke grondslag.
2.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden, no. 200206172/1, het hoger beroep gericht tegen de meergenoemde uitspraak van de rechtbank van 15 oktober 2002, Kenmerk BESL 01/1771 KRD, ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Gelet hierop heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak met recht geoordeeld dat de onderbouwing aan het thans bestreden besluit is komen te ontvallen en dat dit besluit uit dien hoofde niet in stand kan blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.R. Winter, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Winter w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003