ECLI:NL:RVS:2004:AR5468

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402723/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijving grafrecht op naam van belanghebbende na overlijden rechthebbende

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 24 februari 2004 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de overschrijving van het grafrecht van een graf op de begraafplaats in Groningen. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had op 24 januari 2003 besloten het grafrecht over te schrijven op naam van [belanghebbende]. Appellante, de dochter van de overleden rechthebbende, was het niet eens met dit besluit en had bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft op 10 november 2004 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overschrijving van het grafrecht op naam van [belanghebbende] rechtmatig was. De rechtbank had terecht overwogen dat de wil van de overledene, zoals door appellante gesteld, geen rol speelde bij de toepassing van de relevante verordening. De vereisten voor overschrijving van het grafrecht waren volgens de verordening voldaan, en het college had in redelijkheid kunnen besluiten om het grafrecht op naam van [belanghebbende] over te schrijven. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200402723/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 februari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) besloten het grafrecht van graf perk […], rij […], nrs. […] op de [begraafplaats] op de naam van [belanghebbende] over te schrijven.
Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft [belanghebbende] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. I.R. Feddema, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Het college heeft zich met kennisgeving niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Verordening op de gemeentelijke begraafplaatsen van Groningen 2001 (hierna: de Verordening), voorzover hier van belang, kan na het overlijden van de rechthebbende het eigen graf worden overgeschreven op naam van de echtgenoot of levenspartner dan wel bloed- of aanverwant tot en met de derde graad, mits het verzoek hiertoe schriftelijk wordt gedaan binnen één jaar na het overlijden van de rechthebbende.
2.2.    [Moeder], de moeder van appellante en [belanghebbende], is overleden op 19 april 2002 en was rechthebbende op vorenvermeld graf. Bij brief van 7 september 2002 heeft [belanghebbende] verzocht om overschrijving op haar naam van dit grafrecht.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat appellante de wil van de overledene zou willen respecteren geen omstandigheid is die een rol behoort te spelen bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Verordening.
2.4.    Niet in geschil is dat met betrekking tot de overschrijving van het grafrecht op naam van [belanghebbende] aan de in artikel 10, tweede lid, van de Verordening gestelde vereisten is voldaan.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is geen plaats voor het oordeel dat het college op grond van de hem ter beschikking staande gegevens niet in redelijkheid het grafrecht heeft kunnen overschrijven op naam van [belanghebbende], die daartoe als eerste een aanvraag heeft gedaan.
Het betoog van appellante dat zij de laatste wil van haar moeder met betrekking tot het graf dient uit te voeren en derhalve aan haar het grafrecht dient te worden toegekend, faalt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de in dit verband overgelegde verklaringen van haar moeder betrekking hebben op een op het graf geplaatst beeld, hetgeen los staat van de in geding zijnde overschrijving van het grafrecht.
Derhalve heeft de rechtbank terecht het besluit op bezwaar in stand gelaten.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
97-402.