ECLI:NL:RVS:2004:AR6319

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403326/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • H. Borstlap
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving werktijden Sonac Burgum B.V.

In deze zaak gaat het om een beroep van de 'Werkgroep Gezond Tytjerksteradiel' tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân, waarin het verzoek om handhavend op te treden tegen Sonac Burgum B.V. werd afgewezen. De appellanten stelden dat de inrichting van Sonac aanzienlijke geur- en geluidshinder veroorzaakt, vooral wanneer deze buiten de vergunde werktijden opereert. De vergunning verleend aan Sonac voor het verwerken van destructiemateriaal staat beperkte werktijden toe, maar appellanten betogen dat Sonac stelselmatig deze tijden overschrijdt.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2004, waarbij zowel de appellanten als de verweerder en Sonac zelf aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college van gedeputeerde staten niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en belangen had vergaard bij het nemen van het bestreden besluit. Dit was in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeerde dat Sonac niet wettelijk verplicht is om het aangeboden destructiemateriaal te accepteren, wat betekent dat zij zelf kan bepalen wanneer de aanvoer plaatsvindt en dus ook wanneer zij buiten de vergunde tijden moet werken.

De uitspraak van de Raad van State verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 maart 2004, waarbij het bezwaar van de appellanten ongegrond was verklaard. De provincie Fryslân wordt opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de provincie veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

200403326/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], zichzelf noemende "Werkgroep Gezond Tytjerksteradiel",
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2003, kenmerk 523692, heeft verweerder het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen een door Sonac Burgum B.V. (hierna: Sonac) gedreven inrichting op de percelen Damsingel 27 en 30 te Suameer, afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2004, kenmerk 552177, verzonden op 10 maart 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar, voorzover het betrekking heeft op de handhaving van de werktijden, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.W. Knottenbelt, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en mr. H. Brakels en F. Reitsma, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is Sonac, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, ir. K.J.L. Ackerman en P. Jellema, gemachtigden, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 20 december 1995 is aan Sonac een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor onder meer het verwerken van kadavers, slachtafval, beenderen, varkenshaar, slachtbloed en veren. Verwerking van dit destructiemateriaal mag gezien de vergunningvoorschriften 16.1.1, 17.1.1, 18.1.1.1 en 18.1.2.1 geschieden tussen maandag 15.00 uur en zaterdag 15.00 uur. Deze werktijden genieten uitzondering bij het opstarten van de verdampers en procesapparatuur op maandag, dan wel na toestemming van verweerder, of wel in het geval er ten gevolge van een technische storing binnen de inrichting een achterstand in de verwerking optreedt ofwel in het geval er pieken in de aanvoer van bloed of veren optreden.
Ingevolge de voorschriften 16.1.2, 17.1.2, 18.1.1.2 en 18.1.2.2 dient – kort weergegeven – Sonac in desbetreffende voorkomende uitzonderingsgevallen, dit vooraf te melden en daarna schriftelijk te bevestigen. De bevestiging moet onder meer een omschrijving bevatten van de maatregelen welke zijn of worden genomen teneinde dergelijke situaties in het vervolg zo veel mogelijk te voorkomen.
2.2.    Appellanten voeren aan dat indien de inrichting in werking is, aanzienlijke geur- en geluidhinder optreedt. Zij menen daarom dat de vergunde productietijden strikt gehandhaafd dienen te worden, zodat zij buiten deze tijden van deze geur- en geluidhinder gevrijwaard blijven. Zij betogen in dit verband dat stelselmatig van de bovengenoemde uitzonderingen gebruik wordt gemaakt en dat vrijwel elk weekeinde wordt overgewerkt.
2.3.    Verweerder heeft betoogd dat hij het stelselmatig in werking zijn van de inrichting buiten de vergunde tijden heeft willen beperken en reeds bij besluit van 21 augustus 2002 aan Sonac lasten onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtreding van de voorschriften 16.1.2 en 18.1.2.2. Aangezien dit besluit bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 oktober 2002, no 200204937/1 (aangehecht), is geschorst en gezien de aan die uitspraak ten grondslag liggende motivering, heeft verweerder gemeend dat het vrijwel onmogelijk is om handhavend op te treden tegen overschrijdingen van de vergunde werktijden. Bij besluit van 20 december 2002 heeft hij daarom het besluit van 21 augustus 2002 herroepen.
2.4.    In de uitspraak van 18 oktober 2002 heeft de Voorzitter op grond van de toen beschikbare stukken en ter zitting verstrekte informatie tot uitgangspunt genomen dat Sonac geen invloed kan uitoefenen op de regulering van de aanvoer, op zodanige wijze dat de bedrijfstijden niet worden overschreden, en dat zij door de continue aanvoer van destructiemateriaal genoodzaakt is om buiten de vergunde bedrijfstijden te werken. Hij heeft daarom overwogen dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het opleggen van lasten onder dwangsom.
2.5.    Ter zitting is thans echter gebleken dat Sonac niet wettelijk verplicht is het aangeboden destructiemateriaal te accepteren, maar dit louter op contractuele basis doet. Anders dan in de uitspraak van 18 oktober 2002 tot uitgangspunt is genomen, oordeelt de Afdeling dat het daarom in de macht van Sonac ligt om te bepalen op welke momenten de aanvoer van destructiemateriaal plaatsvindt, zodat zij niet genoodzaakt is buiten de vergunde werktijden dit materiaal te verwerken. Gelet hierop heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard. Het bestreden besluit dient daarom wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het afwijzen van het verzoek om handhavend op te treden tegen de overschrijding van de werktijden.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 3 maart 2004, kenmerk 552177, voorzover het betreft het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het afwijzen van het verzoek om handhavend op te treden tegen de overschrijding van de werktijden;
III.    draagt het college van gedeputeerde staten van Fryslân op binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan appellanten;
V.    gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Heijerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004
255-361.