ECLI:NL:RVS:2004:AR7067

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403807/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.A. Hoovers-Backaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking gedoogverklaring voor hasjcafé in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester heeft op 5 juli 2002 besloten om het hasjcafé van de appellant, gelegen aan een specifieke locatie in Amsterdam, te schrappen van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd. Tevens werd de gedoogverklaring met ingang van 18 juli 2002 ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar op 21 januari 2003 ongegrond. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank Amsterdam, die op 5 april 2004 het beroep gegrond verklaarde en de beslissing van de burgemeester vernietigde, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 7 mei 2004. De burgemeester heeft op 20 juli 2004 een schriftelijke reactie ingediend. De zaak is vervolgens behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2004. Tijdens deze zitting was de burgemeester vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de mededeling van de burgemeester over de intrekking van de gedoogverklaring geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De mededeling kan geen zelfstandige betekenis worden toegekend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank heeft dan ook terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van de burgemeester vernietigd. Het hoger beroep van appellant is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200403807/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank Amsterdam van 5 april 2004  in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) appellant onder meer meegedeeld dat diens hasjcafé genaamd […] aan de [locatie] te Amsterdam, is geschrapt van de lijst met inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd en dat de verklaring om te gedogen met ingang van 18 juli 2002 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 21 januari 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2004 , verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juli 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2004, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt in hoger beroep tevergeefs dat de rechtbank het door hem gemaakte bezwaar tegen voormelde, in het besluit van 5 juli 2002 opgenomen, mededelingen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 4 juni 2002 in zaak no. 200106096/2 (AB 2002, 219), is een schriftelijke mededeling dat de gedoogverklaring wordt ingetrokken in de regel niet een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Derhalve kan aan de in het besluit van 5 juli 2002 opgenomen mededeling van de burgemeester dat de gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs wordt ingetrokken geen zelfstandige betekenis worden toegekend, behoudens bijzondere omstandigheden. Aangezien in het onderhavige geval van dergelijke omstandigheden niet is gebleken, kan de mededeling dat tot schrapping van voormeld hasjcafé van de lijst met gedoogde inrichtingen en intrekking van de gedoogverklaring wordt overgegaan niet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt.
Mitsdien heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de burgemeester de hiertegen gerichte bezwaren ten onrechte heeft ontvangen en gelet hierop het bestreden besluit van 21 januari 2003 vervolgens terecht vernietigd en de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Hoovers-Backaert
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004
367.