Uitspraak
200403338/1en
200403350/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat verzoekers terecht zijn aangemerkt als overtreders van artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Raad van State
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 maart 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door verzoekers A en B, die bezwaar maakten tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie van de gemeente Rotterdam. Dit besluit, genomen op 7 december 2004, had betrekking op de afwijzing van een verzoek om opheffing van lasten onder dwangsom die op 20 november 2003 waren opgelegd. De verzoekers stelden dat de rechtsverhoudingen ten aanzien van de inrichting waren gewijzigd en dat zij niet meer in staat waren om aan de opgelegde verplichtingen te voldoen.
Tijdens de zitting op 8 maart 2005, waar de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. van Diermen, en de verweerder door drs. D. Noppe en mr. B.M.R.D. Menting, is het verzoek behandeld. De Voorzitter heeft overwogen dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de feiten en omstandigheden sinds de eerdere uitspraken van 24 november 2004 zodanig zijn gewijzigd dat zij niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De Voorzitter heeft daarbij artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking genomen, dat bepaalt dat een bestuursorgaan een last onder dwangsom kan opheffen indien er blijvende of tijdelijke onmogelijkheid is voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 18 maart 2005.