Uitspraak
200306123/1.
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 9 juli 2004 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Dit college had op 18 december 2002 een bouwvergunning verleend voor een inpandige verbouwing van een woning op een perceel in Amersfoort. Appellant, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State.
De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 maart 2005. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. Ook de vergunninghouder was aanwezig, bijgestaan door een advocaat. De Raad van State overwoog dat de wijziging van het bouwplan betrekking had op de draagconstructie van een plafond van een uitbouw, die tegen de buitengevel van de woning van appellant was gebouwd.
Appellant betoogde dat hij niet op de hoogte was gesteld van het besluit van 18 december 2002, maar de Raad van State oordeelde dat hij als omwonende niet tot de belanghebbenden behoorde zoals gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht. Verder werd het betoog van appellant dat de bouwtekeningen onduidelijk waren, verworpen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bouwvergunning geen betrekking had op het aanbrengen van balken in de buitengevel van de woning van appellant. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.