In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer om een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie van zijn zoon te verstrekken. Het college heeft op 24 september 2002 het verzoek van de appellant afgewezen. Hierop heeft de appellant bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 5 maart 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 8 juli 2004 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 20 augustus 2004 is ingekomen.
Tijdens de zitting op 7 maart 2005 heeft de appellant verklaard dat hij in december 2004 op de hoogte is geraakt van de adresgegevens van zijn zoon. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, aangezien hij inmiddels over de gevraagde informatie beschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende schade is en dat de gemaakte proceskosten geen aanleiding geven tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 april 2005. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.