200510455/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van
[verzoeksters], gevestigd te [plaats],
de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2005 met kenmerk respectievelijk DRZZ 05-6394, -6395, -6396, -6397, -6398, -6399, -6400, -6401, -6402, -6403, -6404,-6405, -6406, -6407, -6408, -6409, -6410, -6411, -6412, -6413, -6414, -6415, -6416, -6417, -6418, -6421, -6422, -6423, -6424, -6425, -6426, -6427, -6428 en bij besluit van 27 oktober 2005 met kenmerk DRZZ 05-6453/GV/DvR, heeft verweerder ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet totaal 34 vergunningen onder voorwaarden verleend voor het uitzaaien en weer opvissen van oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het beschermd- en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks" tot en met 31 juli 2007.
Tegen deze besluiten heeft Stichting De Faunabescherming bij brieven van 17 november 2005 en 22 november 2005 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2005, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2006, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot, mr. E.M.B. Kuijpers, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord Stichting De Faunabescherming, vertegenwoordigd door A.P. de Jong.
2.1. Op 1 oktober 2005 zijn verschillende artikelen uit de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een beschermd natuurmonument en een staatsnatuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Zoals de Voorzitter in onder meer zijn uitspraak van 16 april 2002, no. 200201913/1, heeft overwogen is de opschortende werking van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet eveneens op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en op het indienen van een bezwaarschrift van toepassing.
2.3. Verzoeksters betogen dat zij groot bedrijfseconomisch belang hebben bij het kunnen (blijven) uitzaaien en weer opvissen van uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstige oesters en mosselen in het beschermd en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". Juist in het winterseizoen en het vroege voorjaar, is het van belang deze oesters en mosselen te kunnen uitzaaien op de percelen in het beschermd - en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". Verzoeksters stellen verder dat Stichting De Faunabescherming geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ten opzichte van de afgelopen jaren, toen verweerder voor dezelfde activiteiten eveneens vergunningen ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet heeft verleend.
2.4. Verweerder heeft overwogen dat hij de vergunningaanvragen, in afwachting van nieuw beleid, op dezelfde gronden heeft beoordeeld als de aanvragen van het vorige seizoen. Op basis van de op dit moment best beschikbare informatie, acht hij voldoende zekerheid aanwezig dat de natuurlijke kenmerken van "Oosterschelde-buitendijks" niet worden aangetast door de vergunde activiteiten en acht hij tijdelijke vergunningen tot en met 31 juli 2007 gerechtvaardigd.
2.5. De Voorzitter stelt voorop dat de Afdeling thans de bodemuitspraken inzake nos. 200505040/1 en 200506050/1 - van welke zaken het onderzoek ter zitting ook op 31 januari 2006 heeft plaatsgevonden - in voorbereiding heeft, die eveneens vergunningen betreffen voor het uitzaaien in het beschermd - en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks" van uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstige oesters en mosselen. In deze zaken is ten principale dezelfde rechtsvraag aan de orde als in het geschil dat ten grondslag ligt aan het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening. Beantwoording van deze rechtsvraag gaat echter het kader van deze voorlopige voorzieningprocedure te buiten, zodat thans uitsluitend zal worden nagegaan of verzoeksters een zodanig spoedeisend belang hebben dat het tijdelijk opheffen van de schorsende werking van de ingediende bezwaren bij wijze van ordemaatregel gerechtvaardigd is.
2.6. De Voorzitter is van oordeel dat verzoeksters aannemelijk hebben gemaakt dat dit spoedeisend belang thans aanwezig is. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder noch Stichting De Faunabescherming ter zitting heeft betwist dat de bedrijfssector van verzoeksters voor ongeveer 50% afhankelijk is van oesters en mosselen die afkomstig zijn uit de Ierse en Keltische Zee en dat het uitzaaien op de percelen in het beschermd- en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks" met name in het winterseizoen en het vroege voorjaar van belang is.
2.7. Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de bestendige lijn die de Voorzitter heeft gevolgd bij eerdere verzoeken om opheffing van de schorsende werking van bezwaar/beroep - laatstelijk bij uitspraak van 15 juli 2005, no.
200505040/3maar zonder op de uitkomst van de bodemuitspraken nos. 200505040/1 en 200506050/1 vooruit te lopen, acht de Voorzitter termen aanwezig voor het treffen van de na te noemen ordemaatregel. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat verzoeksters na de openbare bekendmaking van de bodemuitspraken op de website van de Raad van State op een woensdag, waarvan op de voorafgaande maandag melding wordt gemaakt, voldoende tijd hebben voor het uitzaaien van de voorraad oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland die zij op dat moment in gereedheid hebben voor het uitzaaien in het beschermd- en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks".
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de ingediende bezwaren tegen de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 oktober 2005, met kenmerk respectievelijk DRZZ 05-6394, -6395, -6396, -6397, -6398, -6399, -6400, -6401, -6402, -6403, -6404,-6405, -6406, -6407, -6408, -6409, -6410, -6411, -6412, -6413, -6414, -6415, -6416, -6417, -6418, -6421, -6422, -6423, -6424, -6425, -6426, -6427, -6428 en het besluit van 27 oktober 2005 met kenmerk DRZZ 05-6453/GV/DvR wordt opgeheven tot en met de tweede dag na de datum van openbare bekendmaking van de uitspraken van de Afdeling inzake nos. 200505040/1 en 200506050/1.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2006