200603933/2.
Datum uitspraak: 13 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/1384 en 06/1064 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 mei 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) aan [vergunninghouder], onder vrijstelling van het bestemmingsplan, bouwvergunning verleend voor het bouwen van 6 huurwooneenheden met buitenbergingen op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2006, verzonden op 10 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 24 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van gelijke datum, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door P.G.C. Claassen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster exploiteert een schildersbedrijf op het perceel [locatie 2] te [plaats] (hierna: het perceel). Het bouwplan is voorzien op een afstand van minder dan 50 meter van het bebouwingsvlak van dat perceel, hetgeen een toeneming van het aantal wooneenheden binnen die afstand zal meebrengen.
2.2.1. Onder die omstandigheid acht de Voorzitter het op voorhand niet uitgesloten dat het bouwplan, in verband met het woon- en leefklimaat ter plaatse van de daarin voorziene wooneenheden, zal leiden tot een (verdere) beperking van de exploitatiemogelijkheden van het schildersbedrijf. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Afdeling bij uitspraak van 5 juli 2006, in zaak no.
200508688/1, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 augustus 2005 tot onthouding van goedkeuring aan het wijzigingsplan "Kom Vierlingsbeek", dat in woningen aan een andere zijde van het perceel voorziet, in stand heeft gelaten. Bij dat besluit heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant zich op het standpunt gesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dat geval mocht worden afgeweken van de uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" voortvloeiende voorkeursafstand van 50 meter, aan te houden tussen de grens van het bedrijfsperceel en de gevels van de in het wijzigingsplan voorziene woningen aan de Klaphekken.
Aldus kan worden betwijfeld of het besluit van het college van 10 januari 2006 op dit onderdeel genoegzaam is gemotiveerd en de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2006, waarbij het daartegen gerichte beroep ongegrond is verklaard, in stand kan blijven.
2.3. De Voorzitter ziet, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de navolgende voorziening.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 14 juni 2005 waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het bouwen van 6 huurwooneenheden met buitenbergingen en het besluit van 10 januari 2006, kenmerk RO/2005/1400, waarbij de daartegen gerichte bezwaren ongegrond zijn verklaard;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Boxmeer aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Boxmeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2006