ECLI:NL:RVS:2006:AY7587

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510577/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor dakopbouw op perceel in Almere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep van appellanten tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 27 augustus 2004, betrof de oprichting van een dakopbouw op een woning gelegen op een specifiek perceel in Almere. Appellanten, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, stelden dat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelde echter dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan niet in strijd was met de welstandseisen, gebaseerd op een advies van de welstandscommissie van 18 augustus 2004. Appellanten voerden aan dat het college ten onrechte het welstandsadvies had gevolgd en dat er geen rekening was gehouden met de geldende welstandscriteria. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 augustus 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als het college en de vergunninghouder aanwezig waren. Na de behandeling van de zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd. De Afdeling concludeerde dat het college op goede gronden het welstandsadvies had gevolgd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 september 2006.

Uitspraak

200510577/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/482 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 18 november 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere aan [vergunninghouder] (hierna: het college onderscheidenlijk [vergunninghouder]) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dakopbouw op een op het perceel [locatie] te [plaats] gelegen woning.
Bij besluit van 14 februari 2005 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Bij brief van 23 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Afdeling.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. D.A.J. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.L. Aben, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. D.H. Sloof, advocaat te Almere.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.1.1.    Dit betoog faalt. Het college heeft zijn welstandsoordeel gebaseerd op een advies van de welstandscommissie Almere (hierna: de welstandscommissie) van 18 augustus 2004. Appellanten hebben het oordeel omtrent welstand in bezwaar bestreden met een van de architect die de woning heeft ontworpen afkomstig bericht van 6 februari 2004 dat betrekking heeft op een vergelijkbaar bouwplan ten aanzien van een andere woning. De aldus gemaakte bezwaren strekken ertoe dat uit een oogpunt van welstand geen dakopbouw aanvaardbaar is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 28 april 2004 in zaak no.
200305702/1), dient de welstandstoets in beginsel uit te gaan van de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt en mag deze niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van die mogelijkheden.
Niet in geschil is dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Literatuurwijk West I" het oprichten van een dakopbouw toestaat. In het betoog dat iedere dakopbouw uit een oogpunt van welstand onaanvaardbaar is, heeft het college onder die omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om niet op het welstandsadvies van 18 augustus 2004 af te gaan. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte aan het bericht van 6 februari 2004 voorbij is gegaan.
Het door appellanten ter nadere toelichting van hun standpunt overgelegde bericht van dezelfde architect van 17 januari 2006 kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat ook dit er toe strekt dat iedere dakopbouw op welstandsbezwaren stuit.
De rechtbank heeft voorts in hetgeen appellanten hebben aangevoerd terecht en op goede gronden geen aanleiding gevonden te oordelen dat bij het door het college gevolgde welstandsadvies ten onrechte geen rekening is gehouden met de geldende welstandscriteria.
2.1.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
58-423.