ECLI:NL:RVS:2007:BA2223

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700167/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan N201-zone gemeente Aalsmeer

In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 november 2006, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone" van de gemeente Aalsmeer. Verzoekers hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden voor onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van het bestemmingsplan. De verzoeken zijn ingediend op 1 en 6 februari 2007, en de zitting vond plaats op 26 maart 2007.

De Voorzitter heeft geoordeeld dat de verzoeken om voorlopige voorziening tijdig zijn ingediend, aangezien de wettelijke beroepstermijn is begonnen op 8 januari 2007 en geëindigd op 19 februari 2007. Dit betekent dat het bestemmingsplan nog niet in werking is getreden. De Voorzitter heeft het besluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover het betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan, geschorst. Dit is gedaan om te voorkomen dat verzoekers onomkeerbare schade zouden lijden door de uitvoering van het bestemmingsplan, dat in strijd zou kunnen zijn met de wetgeving.

De Voorzitter heeft tevens aangegeven dat er een voortgezette behandeling ter zitting zal plaatsvinden op 10 april 2007, waarbij verweerder of de gemeenteraad de mogelijkheid heeft om een verzoek tot opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening in te dienen. Voor deze zitting is het noodzakelijk dat de door verweerder gewaarmerkte bestemmingsplankaarten en vrijstellingsbesluiten tijdig beschikbaar zijn.

Uitspraak

200700167/2.
Datum uitspraak: 26 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    [verzoeker sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2.    [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 26 maart 2007 om 14.00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. S. Bechinka
Verschenen:
verzoekers, in de personen van [verzoekers];
verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en J.P. van Schaik, D. Winters en J.A. Oortman Gerlings, allen ambtenaar van de provincie;
de gemeenteraad van Aalsmeer, vertegenwoordigd door L. van der Leij, ambtenaar van de gemeente.
==========================================================================
1. Procesverloop
De beroepen van verzoekers richten zich tegen het besluit van verweerder van 28 november 2006, kenmerk 2006-62248, waarbij opnieuw is beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone" van de gemeente Aalsmeer. Verzoekers hebben de Voorzitter bij brieven van 1 februari 2007 en 6 februari 2007, ingekomen bij de Raad van State per faxbericht op respectievelijk 1 februari 2007 en 6 februari 2007, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 november 2006, kenmerk 2006-62248, voor zover het betreft de verlening van goedkeuring aan het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone";
II.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan [verzoekers sub 1] en [verzoekers sub 2] het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro), ieder afzonderlijk, vergoedt.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Verzoekers hebben om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht met het oog op werkzaamheden die - naar tussen partijen niet in geschil is - ter uitvoering van het bestemmingsplan plaatsvinden dan wel op korte termijn zullen plaatsvinden. Verzoekers vrezen in dit verband voor onomkeerbare gevolgen.
Verweerder en de gemeenteraad hebben zich in de aanloop naar de zitting op het standpunt gesteld dat de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening buiten de beroepstermijn zijn ingediend en dat het bestemmingsplan om die reden in werking is getreden.
Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, wordt binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het college van gedeputeerde staten dit besluit met het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken, behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 29, eerste lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de WRO kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) binnen vier weken na bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan aan het college van gedeputeerde staten meedelen dat hij overweegt dat besluit voor zover in kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid te vervangen door een eigen besluit. Ingevolge het derde lid wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten, indien de Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. De terinzagelegging is hiermee bepaald op de eerste reguliere werkdag van de zesde kalenderweek na de bekendmaking.
Ingevolge artikel 56a, onder b, van de WRO, voor zover hier van belang, vangt de beroepstermijn in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 29, derde lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake de goedkeuring van een bestemmingsplan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
Het besluit van 28 november 2006 strekt niet tot (gehele) goedkeuring van het bestemmingsplan, maar gedeeltelijk tot onthouding van goedkeuring. Het besluit is op 29 november 2006 bekendgemaakt aan de gemeenteraad. De Minister heeft geen toepassing gegeven aan artikel 29, eerste lid, van de WRO. Dit betekent dat het goedkeuringsbesluit en het bestemmingsplan - anders dan verweerder heeft aangegeven in zijn besluit - op 8 januari 2007 ter inzage hadden moeten worden gelegd. De wettelijke beroepstermijn is daarmee begonnen op 8 januari 2007 en, gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 19 februari 2007. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening zijn binnen deze termijn ingediend, zodat het bestemmingsplan nog niet in werking is getreden.
De Voorzitter ziet in de omstandigheid dat verweerder en de gemeenteraad hebben miskend dat het plan nog niet in werking is getreden alsmede vanwege het feit dat met zijn uitspraak aan de uit artikel 56b, eerste lid, van de WRO voortvloeiende schorsende werking een einde komt, aanleiding het goedkeuringsbesluit, voor zover daarmee goedkeuring is verleend aan het plan, bij wijze van ordemaatregel te schorsen.
Tevens heeft hij aangegeven een voortgezette behandeling ter zitting aangewezen te achten. Deze zitting zal plaatsvinden op 10 april 2007 om 10.00 uur onder de voorwaarde dat verweerder of de gemeenteraad tijdig een verzoek om opheffing of wijziging van de getroffen voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb zal doen. Ter voorbereiding op deze zitting acht de Voorzitter het noodzakelijk tijdig te kunnen beschikken over de door verweerder op 23 augustus 2005 (kenmerk 2005-10170) en 28 november 2006 (kenmerk 2006-62248) gewaarmerkte, gekleurde bestemmingsplankaarten en de vrijstellingsbesluiten met eventuele kaarten die voor de aanleg van de nieuwe N201 in de gemeente Aalsmeer zijn genomen.
w.g. Bartel    w.g. Bechinka
Voorzitter       ambtenaar van Staat
371.