ECLI:NL:RVS:2007:BB8862

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705643/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning regulier en naturalisatievoorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 5 juli 2007 het beroep van appellant niet ontvankelijk verklaarde. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, welke door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 5 december 2003 was afgewezen. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd op 7 april 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant, vanwege zijn Slowaakse nationaliteit, reeds rechtmatig verblijf genoot op basis van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en dat hij daarom geen belang had bij de beoordeling van zijn beroep.

Appellant stelde echter dat zijn belang juist ligt in de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier, die mogelijk eerder zou kunnen zijn dan het verblijfsrecht op basis van artikel 8 van de Vw 2000. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank had moeten onderkennen dat appellant een belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland een voorwaarde is voor naturalisatie. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, en werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het door appellant betaalde griffierecht van € 214,00 dient te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 november 2007.

Uitspraak

200705643/1.
Datum uitspraak: 15 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/20742 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 5 juli 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2006 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juli 2007, verzonden op 11 juli 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Appellant klaagt in zijn derde grief dat de rechtbank, door te overwegen dat appellant – vanwege zijn Slowaakse nationaliteit – reeds op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) rechtmatig verblijf geniet en om die reden geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, heeft miskend dat zijn belang er in is gelegen dat de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier vóór het moment waarop het verblijfsrecht op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is ontstaan zou kunnen liggen, en dat hij hierdoor eerder aan één van de voorwaarden voor naturalisatie zou kunnen voldoen.
2.2. De grief slaagt. De rechtbank had kunnen en moeten onderkennen dat appellant een belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, reeds omdat één van de voorwaarden voor het verkrijgen voor naturalisatie de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland is, en dat niet is uitgesloten dat het rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning regulier in dit geval eerder zou kunnen aanvangen dan het rechtmatig verblijf op grond van
artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 5 juli 2007 in zaak nr. 06/20742;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Van Helvoort
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2007
361.
Verzonden: 15 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak