ECLI:NL:RVS:2007:BB9443

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703137/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen botenloods in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk om handhavend op te treden tegen een botenloods. Het college had op 3 november 2005 besloten om geen handhaving te verrichten tegen de botenloods, gelegen aan een specifieke locatie in Noordwijk. Dit besluit werd door de appellant bestreden, waarna het college het bezwaar van de appellant op 29 maart 2006 ongegrond verklaarde. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde op 22 maart 2007 het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 6 november 2007 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, en het college waren aanwezig, evenals de eigenaar van de botenloods. De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de botenloods geen bouwwerk is en dat er dus geen bouwvergunning vereist was. De Raad concludeerde dat de botenloods, die op drijvende pontons is geplaatst en met de grond is verbonden, wel degelijk als bouwwerk moet worden aangemerkt volgens de Woningwet. Dit leidde tot de conclusie dat het college wel degelijk bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 29 maart 2006 vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 december 2007.

Uitspraak

200703137/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4586 van de rechtbank
's-Gravenhage van 22 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen een botenloods aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief die op 3 mei 2007 bij de Raad van State is ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2006 heeft de eigenaar van de botenloods, [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 5 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Glastra, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. van der Sman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [partij], in persoon verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de botenloods geen bouwwerk is en dat daarvoor derhalve geen bouwvergunning is vereist, heeft miskend dat het college bevoegd is terzake handhavend op te treden.
2.1.1.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.1.2.    Voor de beantwoording van de vraag of een bouwvergunning is vereist, dient eerst te worden beoordeeld of sprake is van bouwen in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Ingevolge die bepaling wordt, voor zover thans van belang, onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Het begrip "bouwwerk" is in de Woningwet niet omschreven. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 17 oktober 2001 in zaak no. 200004512/1 (Gst. 2002, 7172, 11), geeft de modelbouwverordening een bruikbare definitie van het wettelijke begrip "bouwwerk". Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren."
2.1.3.    Het betoog slaagt. De botenloods, met afmetingen van 24 bij 24 meter, is geplaatst op drijvende pontons, die met staalkabels aan haken in de kade zijn bevestigd. De botenloods is dus indirect met de grond verbonden.
Ter beantwoording van de vraag of de botenloods is aan te merken als een bouwwerk, is voorts van belang of er onder de gegeven omstandigheden kan worden gesproken van een constructie met een plaatsgebonden karakter. Het bestaan van een dergelijke situatie kan onder meer worden aangenomen op grond van de kennelijke intentie van de eigenaar, de duur van de aanwezigheid en het treffen van voorzieningen aan of bij de botenloods. Gebleken is dat de botenloods in 1992 ter vervanging van een eerdere loods is opgericht, dat hij is bedoeld om ter plaatse permanent als zodanig te functioneren en dat feitelijk ook het geval is.
Gelet op de constructie, de verbondenheid met de grond en de plaatsgebondenheid, moet de botenloods als bouwwerk in de zin van de Woningwet worden aangemerkt. Dat de botenloods in beginsel verwijderd zou kunnen worden, geeft geen grond voor een ander oordeel.
2.1.4.    De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 29 maart 2006 vernietigen.
2.3.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2007 in zaak no. AWB 06/4586;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 29 maart 2006, kenmerk VH/MS/1401;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Noordwijk aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Noordwijk aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump     w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
328-476.