ECLI:NL:RVS:2009:BH1833

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808172/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Almelo

Op 28 januari 2009 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster A] en [verzoeker B] tegen het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Het college had op 13 maart 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoekers wegens overtreding van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De verzoekers waren beschuldigd van het opslaan van puin, puingranulaat, zwarte grond, gele grond, tweedehands bouwmateriaal en gesorteerd bouwafval, en het hebben van een mobiele puinbreker zonder de benodigde vergunning. De verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 januari 2009 hebben de verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat, hun standpunt toegelicht. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de verzoekers zich enkel bezighouden met verwerking, overslag en transport, en niet met opslag. Echter, het college heeft aangetoond dat de materialen langer dan enkele dagen op de locatie aanwezig zijn, wat in strijd is met de vergunning. De voorzitter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verzoekers in strijd met de wet handelden, en dat het college handhavend kon optreden. De voorzitter heeft de last onder dwangsom voor de opslag van puingranulaat geschorst, maar het verzoek voor het overige afgewezen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

200808172/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) aan [verzoekster A] en [verzoeker B] (hierna tezamen: [verzoekers]) een last onder dwangsom opgelegd vanwege onder meer overtreding van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer, doordat in strijd met de vergunning puin, puingranulaat, zwarte grond, gele grond, tweedehands bouwmateriaal en gesorteerd bouwafval wordt opgeslagen en een mobiele puinbreker aanwezig is.
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft het college het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2008, waar [verzoekster A], vertegenwoordigd door mr. F. Kolkman, advocaat te Wierden, [verzoeker B] in persoon, en bijgestaan door mr. F. Kolkman, advocaat te Wierden, en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. M. de Wever, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De onderneming van [verzoekers] betreft een shovelbedrijf, zand- en grindhandel en container-verhuurbedrijf.
2.3. [verzoekers] voeren aan dat zij zich slechts bezig houden met verwerking, overslag en transport en niet met opslag van puin, puingranulaat, zwarte grond, gele grond, tweedehands bouwmateriaal en bouwafval (hierna: de materialen). Ook voeren zij aan dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in dit geval gaat om gele en zwarte grond en niet om zand.
2.3.1. Het college voert aan dat in de inrichting niet vergunde opslag van de materialen plaatsvindt omdat deze materialen voor periodes langer dan enkele dagen aanwezig zijn op de locatie.
2.3.2. Ter zitting is, mede gelet op hetgeen [verzoekers] ter zitting heeft verklaard, voldoende aannemelijk geworden dat in de inrichting van tijd tot tijd materialen voor lagere periodes, ook voor tijdvakken van enkele maanden, aanwezig zijn, zodat naar het oordeel van de voorzitter voorshands voldoende aannemelijk geworden is, dat niet vergunde opslag van materialen daar heeft plaatsgevonden en dat dit ook thans nog gebeurt.
2.4. De voorzitter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat [verzoekers] hebben gehandeld in strijd met artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [verzoekers] voeren aan dat zij hun activiteiten al meer dan dertig jaar uitvoeren en dat het college daarvan op de hoogte was. Volgens hen zijn deze activiteiten in 1994 abusievelijk slechts ten dele vergund. [verzoekers] voeren aan dat het opleggen van de last onder dwangsom in strijd is met het feit dat in 2004 de nulsituatie is vastgesteld.
2.5.1. Volgens het college zijn [verzoekers] reeds in 1997 erop gewezen dat zij de hen verleende vergunning overtreden en is hen vervolgens ook door het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Borne een last onder dwangsom opgelegd. Het college stelt dat, nadat de inrichting door een gemeentelijke grenscorrectie in de gemeente Almelo is komen te liggen, het college regelmatig met [verzoekers] heeft overlegd om te komen tot een eventuele bedrijfsverplaatsing. Het college vermeldt dat met het oog op een eventuele bedrijfsverplaatsing in de nabije toekomst, gedurende enige tijd niet handhavend is opgetreden. Nu die situatie al geruime tijd niet is verwezenlijkt kunnen daaraan door [verzoekers] naar de mening van het college geen rechten ontleend worden.
2.5.2. De omstandigheid dat het destijds bevoegd gezag in de periode voor 1997 niet tot handhaving is overgegaan, leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet tot het oordeel dat het college daartoe inmiddels niet zou mogen overgaan. Het feit dat de situatie van 10 mei 2004 is aangemerkt als de nulsituatie waarin geen sprake is van strijdig gebruik van het perceel met het bestemmingsplan 'Buitengebied 1984', terwijl toen puin, puingranulaat, grond, gesorteerd bouwafval en tweedehands bouwmateriaal aanwezig zou zijn geweest, wat daarvan ook zij, maakt dit naar het oordeel van de voorzitter niet anders, aangezien de toenmalige nulsituatie alleen betrekking had op het deel van het perceel waarvoor een agrarische bestemming geldt.
Ter zitting heeft het college aangegeven dat het tegen de opslag van puingranulaat minder bezwaar heeft, omdat het puingranulaat in containers is opgeslagen en deze vorm van opslag niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat dit in het kader van de verlening van een nieuwe vergunning eventueel vergund zou kunnen worden. Weliswaar hebben [verzoekers] nog geen aanvraag voor een nieuwe vergunning ingediend, maar gelet op het feit dat de begunstigingstermijn vrij kort is, en zij ter zitting hebben herhaald dat zij voornemens zijn onverwijld een daartoe strekkende vergunningsaanvraag te doen, ziet de voorzitter in afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. [verzoekers] achten de gevolgen van de last onder dwangsom onevenredig.
2.6.1. Het college acht de hoogte van de dwangsom in relatie tot de overtredingen niet buiten proportioneel.
2.6.2. De voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat het per overtreding vastgestelde bedrag en het maximum per overtreding niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de opgelegde last staat.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 1 oktober 2008, kenmerk 2008/27105, voor zover het betreft de overtreding van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer doordat in de inrichting puingranulaat is opgeslagen;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij [verzoekster A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 687,09 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en negen cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Almelo aan [verzoekster A] en [verzoeker B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de gemeente Almelo aan [verzoekster A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009
433.