ECLI:NL:RVS:2009:BH2536

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800018/1 en 200800019/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afgifte van een verklaring voor het storten van afvalstoffen in de gemeente Borne

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 februari 2009 uitspraak gedaan over de besluiten van Senter Novem en het college van gedeputeerde staten van Overijssel met betrekking tot het storten van afvalstoffen in de gemeente Borne. De besluiten, genomen op 21 augustus 2007, betroffen de afgifte van een verklaring voor het storten van 50.750 ton afvalstoffen binnen de afvalverwerkingsinrichting aan de Almelosestraat 3 te Zenderen. Het college van gedeputeerde staten verleende ontheffingen voor het stortverbod, maar de raad van de gemeente Borne en de Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen maakten bezwaar tegen deze besluiten.

De Raad van State heeft de beroepen van de raad en de stichting gedeeltelijk gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de raad niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het besluit tot het verlenen van ontheffingen. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de raad. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college van gedeputeerde staten de belangen van de raad niet in acht had genomen, wat in strijd was met de Awb. De uitspraak heeft ook gevolgen voor de proceskosten, waarbij het college van gedeputeerde staten werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de raad van de gemeente Borne.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van bestuursorganen en de noodzaak om de belangen van betrokken partijen zorgvuldig te overwegen bij het nemen van besluiten. De Raad van State heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 644,00, alsook het griffierecht van € 288,00 voor de raad van de gemeente Borne.

Uitspraak

200800018/1 en 200800019/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Borne en het college van burgemeester en wethouders van Borne,
2. de stichting Stichting Gemeenschapsbelangen Zenderen, gevestigd te Zenderen, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 21 augustus 2007 heeft Senter Novem in opdracht van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) positief beslist op het verzoek van het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: het Besluit) met betrekking tot het storten van 50.750 ton te onderscheiden categorieën van afvalstoffen binnen de afvalverwerkingsinrichting (locatie Elhorst Vloedbelt, gemeente Borne) gelegen op het perceel Almelosestraat 3 te Zenderen.
Bij besluiten van 31 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten aan [belanghebbende] zes ontheffingen van het in artikel 1 van het Besluit gestelde stortverbod verleend voor het storten van in dat artikel weergegeven categorieën van afvalstoffen.
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten het door de raad van de gemeente Borne (hierna: de raad) en het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: het college van burgemeester en wethouders) en het door de Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen en anderen (hierna: de stichting en anderen) hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben de raad en het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2008.
Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten het besluit van 14 december 2007 herzien en het bezwaar ongegrond verklaard.
Het college van gedeputeerde staten heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar de raad en het college van burgemeester en wethouders vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en de stichting en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en E.J.A. Mossel, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. C.A. Oordt en ing. S. Lont, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door
mr. drs. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb staat intrekking van het besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.1.1. Het besluit van het college van gedeputeerde staten van 2 juni 2008 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, zodat de beroepen van de raad en het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen tegen het besluit van 14 december 2007 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede geacht moeten zijn gericht tegen het besluit van 2 juni 2008, aangezien dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt.
2.1.2. Niet is gebleken dat de raad en het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen nog enig procesbelang hebben bij een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling van het besluit van 14 december 2007, naast een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 2 juni 2008. Gelet hierop zijn de beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 14 december 2007, niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Awb worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.1. Voor zover het de belanghebbendheid van de raad bij deze procedure betreft, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 34) is inzake artikel 1:2, tweede lid, van de Awb vermeld dat de vraag of kan worden gesproken van een aan een bestuursorgaan als zodanig toevertrouwd belang, moet worden beoordeeld aan de hand van de taken die aan het bestuursorgaan in kwestie zijn opgedragen. Daarvoor is in de eerste plaats de wetgeving bepalend, waaruit voor sommige bestuursorganen ruime en voor andere bestuursorganen beperkte taakpakketten afleidbaar zijn, aldus de Memorie van Toelichting.
2.2.2. Er valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat bij het besluit van het college van gedeputeerde staten belangen zijn betrokken die aan de raad ingevolge de Wet milieubeheer zijn toevertrouwd. Dat de raad bevoegd is een milieubeleidsplan op te stellen met het oog op de bescherming van het milieu is onvoldoende om te kunnen spreken van de "hen toevertrouwde belangen" in de zin van het tweede lid van artikel 1:2 van de Awb.
Gelet op het vorenstaande kan de raad met betrekking tot het besluit tot het verlenen van ontheffingen van het stortverbod voor categorieën van afvalstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het bezwaar voor zover gemaakt door de raad is niet-ontvankelijk. Het college heeft dit bij het nemen van het besluit miskend. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 1:2 van de Awb. Het beroep van de raad is reeds hierom gegrond.
2.3. Voor zover [belanghebbende] zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de stichting en de Stichting Behoud Elhorst Vloedbelt in deze procedure geen belanghebbenden zijn, overweegt de Afdeling, zoals zij reeds eerder heeft gedaan in haar uitspraak van 6 augustus 2008 in zaak nr.
200703157/1en haar uitspraak van 11 februari 2009 in zaak nr.
200707656/1, dat, gelet op de statutaire doelstelling van beide stichtingen en hun feitelijke werkzaamheden, de belangen van de beide stichting de primaire besluiten raken, zodat zij belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, in samenhang met het eerste lid, van de Awb. Hun beroepen zijn in zoverre ontvankelijk.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen betogen dat ten onrechte de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb niet is gevolgd. Dit is volgens hen in strijd met artikel 8.6 van de Wm.
2.4.1. Ingevolge artikel 3:10 van de Awb is afdeling 3.4 van de Awb alleen van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. In onderhavige zaken is noch bij wettelijk voorschrift noch bij besluit van het college van gedeputeerde staten bepaald dat deze afdeling bij het verlenen van een ontheffing van toepassing is. Het college van gedeputeerde staten heeft dus terecht deze procedure niet doorlopen. De beroepsgrond faalt derhalve.
2.5. Het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen hebben zich in de beroepschriften beperkt tot het herhalen van de gronden van bezwaar. In het bestreden besluit heeft het college van gedeputeerde staten zijn reactie daarop gegeven. Het college van burgemeester en wethouders en de stichting en anderen hebben noch in de beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige zijn, mede gezien de uitspraak van de Afdeling van dezelfde datum in zaak nr.
200707656/1, daarvoor geen gronden. Deze beroepsgronden falen.
2.6. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De beroepen zijn voor het overige ongegrond.
2.7. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover de beroepen zijn gericht tegen het besluit van 14 december 2007;
II. verklaart het beroep voor zover ingesteld door de raad van de gemeente Borne gegrond;
III. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2007 voor zover gemaakt door de raad van de gemeente Borne niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 31 augustus 2007;
V. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van raad van de gemeente Borne in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan de raad van de gemeente Borne onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Overijssel aan de raad van de gemeente Borne het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
375-590.