200803344/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2007, in zaak nr. 200702918/1.
Bij uitspraak van 7 november 2007, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200702918/1&verdict_id=18673&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200702918/1&utm_term=200702918/1">200702918/1</a>, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2007 in zaak nr. 06/4888 vernietigd, het door [verzoeker] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van 28 april 2006 vernietigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2008, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 december 2008, waar [verzoeker], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bos en A. Seur, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Aan zijn verzoek om herziening heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat het lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling, naar hij stelt, ter zitting van 12 oktober 2007 heeft verklaard dat het gebruiksrecht van een appartementseigenaar geen zakelijk recht is, terwijl in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, ervan is uitgegaan dat dit wel het geval is. Door deze verklaring is hij op het verkeerde been gezet en heeft hij ter zitting geen nadere argumenten aangevoerd, zodat in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehandeld.
2.2.1. Herziening is een buitengewoon rechtsmiddel met aanwending waarvan een onherroepelijke uitspraak kan worden geredresseerd indien aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is voldaan.
Daargelaten of het lid van de enkelvoudige kamer ter zitting van 12 oktober 2007 de beweerdelijke verklaring heeft gedaan, is zodanige verklaring geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Het had [verzoeker] gelet op het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek duidelijk kunnen zijn dat het gebruiksrecht van een appartementseigenaar een zakelijk recht is, nu de wet, in dit geval het Burgerlijk Wetboek, redelijkerwijs bekend kon zijn. Die beweerdelijke verklaring had [verzoeker] er bovendien niet van behoeven te weerhouden nadere argumenten aan te voeren. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verzoeker] werd bijgestaan door een advocaat.
Voor zover hij betoogt dat het proces-verbaal van die zitting niet volledig is en onjuistheden bevat, kan dit, wat van dit betoog zij, evenmin worden begrepen onder de in artikel 8:88 van de Awb aangeduide feiten en omstandigheden.
2.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009