200802926/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats]
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2006 (lees: 2008), kenmerk 2007-020236, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bronckhorst (hierna: de raad) bij besluit van 25 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Steenderen 2007; [locatie 1] te Baak" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman.
2.1. [appellante] voert als formeel bezwaar aan dat het bestreden besluit onjuist gedateerd is.
Naar het oordeel van de Afdeling dient de in het bestreden besluit onjuist vermelde datum te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving waarvan niet valt in te zien dat [appellante] hierdoor in haar belangen is geschaad. Het kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Met het plan wordt beoogd de verbouwing van de schuur van een monumentale T-boerderij op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) tot woning mogelijk te maken. De schuur wordt thans gedeeltelijk gebruikt als atelier/hobbyruimte.
2.4. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover het ten aanzien van de schuur voorziet in de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "woning (b)" en de aanduiding "opslag en stalling" (hierna: de plandelen). Zij voert hiertoe aan dat de plandelen in strijd met de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) zijn vastgesteld omdat de afstand tussen de plandelen en de melkveehouderij minder dan 50 meter bedraagt. Volgens [appellante] zal de bedrijfsvoering van de melkveehouderij hierdoor ernstig worden belemmerd.
2.5. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat de planvoorschriften voldoende waarborgen dat binnen de geurcontour van de melkveehouderij permanent gebruik voor menselijk wonen en menselijk verblijf niet mogelijk is.
2.6. [appellante] is eigenaar van het perceel [locatie 2]. Op dit perceel wordt een melkveehouderij geëxploiteerd.
2.7. Niet in geschil is dat op de melkveehouderij de Wgv van toepassing is. Voorts staat vast dat in overeenstemming met artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wgv de afstand tussen de melkveehouderij en de voorziene woning ten minste 50 meter dient te bedragen.
2.8. Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt onder een geurgevoelig object verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 13, onder 1.1, onder d, van de planvoorschriften zijn de gronden van het perceel bestemd voor wonen met daartoe dienende woningen en daarbij behorende bijgebouwen, erven, erfverharding, tuinen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 13, onder 2.3, onder a, mag voor zover dit nader op plankaart 2 met een "b" voor "Wonen" is aangegeven ter plaatse ten hoogste één woning aanwezig zijn. Ter plaatse van de aanduiding "opslag en stalling" op plankaart 2 mag het gebouw waarbinnen de desbetreffende woning is gelegen uitsluitend worden gebruikt voor de niet bedrijfsmatige opslag van goederen en de stalling van voertuigen, fietsen, gereedschappen en hobbymatig gehouden vee.
Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat de schuur als geurgevoelig object kan worden beschouwd voor zover er de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "woning (b)" op rust. Het gedeelte van de schuur met de aanduiding "opslag en stalling" is als zodanig niet als geurgevoelig object te beschouwen.
2.8.1. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de melkveehouderij en het gedeelte van de schuur dat is bestemd voor "Wonen" met de nadere aanduiding "woning (b)", ruim 50 meter is. De afstand tussen de melkveehouderij en het gedeelte van de schuur dat is aangeduid als "opslag en stalling", is ongeveer 48 meter.
2.8.2. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de plandelen niet in strijd met de Wgv zijn vastgesteld zodat er van uit kan worden gegaan dat de plandelen de bedrijfsvoering van de melkveehouderij niet ernstig zullen belemmeren.
2.9. [appellante] betoogt voorts dat de plandelen in strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid zijn vastgesteld.
2.9.1. Regionaal beleid van de samenwerkende gemeenten in de regio Achterhoek ten aanzien van functieverandering, zoals vastgelegd in de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies", gedateerd 19 mei 2006, biedt de gemeenten in de Achterhoek de mogelijkheid om gebouwen in het buitengebied een nieuwe functie te geven. Ten aanzien van monumentale/karakteristieke gebouwen is bepaald dat deze voor de gehele omvang voor een nieuwe functie kunnen worden benut. Dit regionaal beleid is na vaststelling door de gemeenten in de regio Achterhoek en na accordering van het college door middel van een afwijkingsprocedure
- overeenkomstig de daartoe in het streekplan geboden mogelijkheid - in de plaats getreden van het in het streekplan opgenomen beleid voor functieverandering.
Gelet hierop overweegt de Afdeling dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd met provinciaal beleid zijn vastgesteld.
2.9.2. [appellante] voert aan dat de plandelen in strijd zijn met het gemeentelijk beleid voor functieverandering.
2.9.3. Het college erkent in navolging van de raad dat de plandelen niet passen binnen het thans geldende gemeentelijk beleid, dat ook ten tijde van de vaststelling van het plan van toepassing was. In dit beleid wordt functieverandering naar wonen in principe niet toegestaan indien er geen sprake is van een agrarisch of voormalig agrarisch bedrijf. Dit beleid biedt daarmee minder mogelijkheden voor functieverandering dan het oude gemeentelijke beleid.
2.9.4. De raad heeft nader uiteengezet dat hij goede redenen ziet om van het thans geldende gemeentelijke beleid af te wijken. Hiertoe voert de raad aan dat het initiatief tot vaststelling van het plan is gestart voordat het huidige beleid werd vastgesteld. Voorts bevorderen de plandelen volgens de raad de instandhouding van een monument en passen de plandelen binnen het regionale beleid voor functieverandering.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raad op goede gronden in afwijking van het gemeentelijk beleid de bestemming van de schuur heeft gewijzigd.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het ten aanzien van de schuur voorziet in de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "woning (b)" en de aanduiding "opslag en stalling" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009