ECLI:NL:RVS:2009:BH5489

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805388/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit examencommissie geneeskunde UMC Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, een student geneeskunde aan het universitair medisch centrum Rotterdam, was door de examencommissie bij besluit van 28 juli 2005 bij wijze van ordemaatregel verboden zijn studie voort te zetten. Dit besluit werd later aangevuld met een tweede ordemaatregel op 17 maart 2006, waarin de appellant werd verplicht zijn studie te onderbreken totdat hij aan bepaalde voorwaarden voldeed. De appellant heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit te Rotterdam verklaarde deze beroepen niet-ontvankelijk. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 februari 2009, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet tijdig beroep had ingesteld tegen de besluiten van de examencommissie. Hij stelde dat hij op 17 augustus 2005 tijdig beroep had ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat de brief van de appellant niet als beroepschrift kon worden aangemerkt, omdat deze niet specifiek de ordemaatregel noemde.

Daarnaast betoogde de appellant dat de rechtbank had miskend dat de weigering van de studieadviseur om een aanbevelingsbrief op te stellen een rechtsgevolg had, omdat deze brief noodzakelijk was voor toelating tot een andere universiteit. De Raad van State oordeelde echter dat de weigering geen beslissing was waartegen beroep openstond, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

200805388/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 juni 2008 in zaak nr. 07/5288 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft de examencommissie geneeskunde van het universitair medisch centrum Rotterdam (hierna: de examencommissie), voor zover thans van belang, bij wijze van ordemaatregel bepaald dat appellant zijn studie tot nader order niet mag voorzetten.
Bij besluit van 17 maart 2006 heeft de examencommissie, voor zover thans van belang, bij wijze van ordemaatregel bepaald dat [appellant] zijn studie dient te onderbreken totdat heeft hij voldaan aan de afspraken die hij met haar heeft gemaakt.
Bij e-mail van 16 mei 2007 heeft de studieadviseur van het universitair medisch centrum Rotterdam (hierna: de studieadviseur) [appellant] medegedeeld dat zij geen aanbevelingsbrief voor hem kan opstellen.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit te Rotterdam (hierna: het college) de door [appellant] tegen die besluiten ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.A. Kleinjan, secretaris, en dr. N.G. Hartwig, voorzitter van de examencommissie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat tegen de besluiten van 28 juli 2005 en 17 maart 2006 niet tijdig beroep is ingesteld en geen grond bestaat voor het oordeel dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn, heeft miskend dat hij bij brief van 17 augustus 2005 tijdig beroep tegen het besluit van 28 juli 2005 heeft ingesteld en dat bij het besluit van 17 maart 2006 ten onrechte een rechtsmiddelenclausule ontbreekt.
2.1.1. In de brief van 17 augustus 2005 heeft [appellant] slechts medegedeeld dat, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, hij het niet eens is met de negatieve beoordeling van zijn co-assistentschap kindergeneeskunde. Uit die brief blijkt niet dat hij tevens gronden tegen de bij het besluit van 28 juli 2005 opgelegde ordemaatregel heeft aangevoerd. Dat besluit wordt door hem in die brief niet genoemd. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat die brief geen beroepschrift tegen dat besluit behelst.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 17 september 2003 in zaak nr.
200300613/1, AB 2004/7), is het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in een besluit onvoldoende om een termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Zodanige bijzondere omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. Voor zover [appellant], zoals hij stelt, geen juridische kennis heeft, kan dat op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat het college de termijnoverschrijding ten onrechte heeft tegengeworpen.
Het betoog faalt.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat tegen de e-mail van de studieadviseur van 16 mei 2007 geen beroep bij het college heeft opengestaan, heeft miskend dat de weigering een aanbevelingsbrief te schrijven een rechtsgevolg heeft. Daartoe voert hij aan dat, nu de aanbevelingsbrief een vereiste voor toelating tot een andere universiteit is, de weigering met zich brengt dat hij zijn studie niet elders kan voortzetten.
2.2.1. Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen:
a. beslissingen als bedoeld in de artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, 7.9, eerste lid, en 16.6a, derde lid,
b. beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten als bedoeld in artikel 7.9a, alsmede beslissingen inzake het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen, bedoeld in artikel 7.9d,
c. beslissingen inzake de omvang van de vrijstelling, bedoeld in artikel 7.31a, derde lid,
d. beslissingen, niet zijnde besluiten van algemene strekking, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk, met het oog op de toelating tot examens,
e. beslissingen, genomen op grond van het aanvullend onderzoek, bedoeld in de artikelen 7.25, vierde lid, en 7.28, vierde lid,
f. beslissingen van examencommissies en examinatoren,
g. beslissingen van commissies als bedoeld in artikel 7.29, eerste lid, en
h. beslissingen, genomen op grond van de artikelen 7.30a en 7.30b met het oog op de toelating tot de in dat artikel bedoelde opleidingen.
2.2.2. Nu de weigering een aanbevelingsbrief te schrijven geen beslissing, als bedoeld in deze bepaling, behelst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat daartegen geen beroep bij het college heeft opengestaan.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
452.