200909753/1/H2.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten],(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 november 2009 in zaak nr. 08/2867 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
Bij brief van 29 november 2007 heeft het college een reactie gegeven op de brief van [appellant] van 27 juni 2007 met een aantal eisen.
Bij besluit van 13 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade en heeft zij het besluit van 13 november 2008 in zoverre vernietigd en de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Prins-Olijve en W. Coenrady, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de brief van 29 november 2007 voor zover deze ziet op het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aangemerkt.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 13 november 2008 uitsluitend voor zover het betrekking heeft op het onderdeel van de door [appellant] voor hemzelf gevorderde schadevergoeding niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 november 2008 voor dit deel vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft zij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 29 november 2007 buiten de bezwaartermijn van zes weken is ingediend. Voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, aldus de rechtbank.
2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat [belanghebbende] schadeloos moet worden gesteld voor de waardevermindering van zijn pand, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [belanghebbende] hiertoe zelf een verzoek om planschadevergoeding moet indienen. Daarbij komt dat het college reeds heeft gereageerd op een verzoek van [belanghebbende] om planschadevergoeding. Verder kan in deze procedure alleen het betoog van [appellant] over de verschoonbare termijnoverschrijding aan de orde komen.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, omdat in het besluit van 29 november 2007 niet is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar in te dienen, treft geen doel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr.
200805388/1), is het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in een besluit onvoldoende om een termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen. Van zodanige bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Dat [appellant] niet heeft begrepen dat hij binnen zes weken na verzending van het besluit van 29 november 2007 bezwaar had moeten indienen, is niet een bijzondere omstandigheid die tot verschoonbaarheid leidt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010