200809292/2/R3.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder.
Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: de stadsdeelraad) het bestemmingsplan "Haarlemmerplein" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, beroep ingesteld. [verzoekers] hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 7 februari 2009. Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar [verzoekers], allen in persoon, en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. G. Koop, advocaat te Amsterdam, vergezeld van [deskundige], zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op een deel van het Haarlemmerplein in de binnenstad van Amsterdam en maakt onder meer woningen, commerciële ruimten en een ondergrondse parkeergarage mogelijk.
2.3. [verzoekers] stellen dat de stadsdeelraad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Zij beogen met het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen, nu nog niet beslist is op het bezwaar tegen de verleende bouwvergunning voor het oprichten van een gebouw met woningen, commerciële ruimten en parkeervoorzieningen waarin het plan mede voorziet.
2.4. [verzoekers] voeren als formeel bezwaar aan dat hen ten onrechte geen mogelijkheid tot inspraak is geboden.
2.4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt derhalve aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro geregelde procedure, kan het bezwaar aangaande de inspraak geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten.
2.5. [verzoekers] voeren aan dat in de planvoorschriften voor de bouwhoogte het peil ten onrechte is vastgesteld op 2,20 meter boven NAP. Een dergelijk, niet nader onderbouwd, peil is niet gerelateerd aan het huidige straatpeil in het plangebied en kan tot het ongewenst resultaat leiden dat het betreffende gebouw hoger komt te liggen dan het aangrenzende plein.
2.5.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het peil voor het plangebied bepaald op 2,20 meter + Nieuw Amsterdams Peil (NAP).
In de plantoelichting staat dat deze peilmaat is verkregen door het aangrenzende straatpeil te meten vanaf het plein en de directe omgeving van het te bouwen complex en daar het gemiddelde van te berekenen. Aan de pleinkant is daarbij het peil berekend na herinrichting van het plein en derhalve na voltooiing van de bouw.
De voorzitter is van oordeel dat de bepaling van het peil aldus in voldoende mate is onderbouwd en niet in strijd is met de rechtszekerheid. Daarbij is in aanmerking genomen dat blijkens de plantoelichting de vloer van het gebouw aan de zijde van het plein aansluit op de hoogte van het plein na herinrichting.
2.6. [verzoekers] voeren aan dat een gebouw met een toegestane bouwhoogte van 21 meter en 6 bouwlagen, waarin het plan voorziet, niet past in de omgeving. In dit verband wijzen zij er op dat het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht en dat het plan niet voldoet aan de voor de bescherming gestelde uitgangspunten.
2.6.1. De voorzitter stelt vast dat de maximaal toegestane bouwhoogten binnen het plangebied variëren. In de plantoelichting staat dat op de hoek van de Planciusstraat en het Haarlemmerplein een bouwhoogte van 21 meter is toegestaan, omdat deze hoek in de stedenbouwkundige opbouw van het plein een markant punt is en een grotere bouwhoogte hier de grens van het plein markeert, net zoals de andere bebouwing rond het plein verbijzonderingen op of nabij de hoeken het plein markeren. Vanuit een oogpunt van het beschermd stadsgezicht, waarvan de gedifferentieerde bouwhoogte een belangrijk element is, en om een goede aansluiting mogelijk te maken op de omringende bebouwing, is afwijking van de hoogte van aangrenzende bebouwing mogelijk, aldus de plantoelichting.
Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen dat het een stedelijke omgeving betreft, is de voorzitter van oordeel dat de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogte van de bebouwing in de omgeving past en zich verdraagt met de in het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht omschreven waarden.
2.7. [verzoekers] betogen voorts dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit onzorgvuldig is geweest, omdat ten onrechte de standaardrekenmethode I is gebruikt, terwijl zich in de omgeving afschermende constructies bevinden. In het rapport is volgens [verzoekers] voorts uitgegaan van verkeerde invoergegevens en onjuiste aannames. Hiertoe voeren zij aan dat geen sprake zal zijn van afname van het verkeer rond het Haarlemmerplein en dat bij de berekening van de verkeersintensiteit een onjuist aantal busbewegingen is gehanteerd.
2.7.1. Door Goudappel Goffeng is onderzoek verricht naar de effecten van het nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit in het gebied rond het Haarlemmerplein. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek parkeergarage Haarlemmerplein" van 15 juli 2008 (hierna: het rapport). Uit dit rapport blijkt dat de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zo gering zijn, dat aannemelijk is dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.
2.7.2. Ter zitting heeft de deskundige toegelicht dat de in de nabijheid van de onderzochte weg aanwezige geluidsschermen, gelet op de meetpunten, niet relevant zijn voor de toepassing van de gebruikte standaardrekenmethode I.
Uit het rapport blijkt dat wat betreft de verkeersgegevens is uitgegaan van een afname van de verkeersintensiteit in de periode 2007-2015. De verkeersgegevens zijn afkomstig van de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de gemeente Amsterdam. Voorts blijkt uit het rapport dat in het onderzoek het aantal busbewegingen is verwerkt. Ter zitting is door de stadsdeelraad toegelicht dat gerekend is met het aandeel van het busverkeer in het totale verkeer en niet met het aantal buslijnen. [verzoekers] hebben, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de stadsdeelraad en de deskundige, niet aannemelijk gemaakt dat de voor het luchtkwaliteitsonderzoek gebruikte gegevens en de daaraan ten grondslag gelegde aannames onjuist zijn. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd ziet de voorzitter dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat, het luchtkwaliteitsonderzoek naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat de stadsdeelraad zijn besluit niet op dit onderzoek had mogen baseren. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verzoekers], afgezien van een algemene reactie op het onderzoek door [deskundige], geen tegenonderzoek van een terzake deskundige hebben overgelegd.
2.8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekers] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009