ECLI:NL:RVS:2009:BI3930
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel in het asielrecht
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam. De rechtbank had op 18 februari 2009 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 26 januari 2009 was opgelegd aan de vreemdeling, onterecht was voortgezet. De rechtbank oordeelde dat de maatregel met ingang van die datum opgeheven diende te worden en kende schadevergoeding toe aan de vreemdeling. De minister van Justitie ging tegen deze uitspraak in hoger beroep.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was op het moment van indienen van de zienswijze op 31 januari 2009. De Afdeling stelde vast dat het beleid van de minister niet kennelijk onredelijk was en dat er geen aanleiding was om de maatregel op te heffen voordat het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond was verklaard of het verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter was toegewezen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.
De beslissing van de Raad van State benadrukt de noodzaak voor de minister om het beleid te volgen en de voorwaarden waaronder vrijheidsontnemende maatregelen kunnen worden voortgezet. De uitspraak heeft implicaties voor de behandeling van asielaanvragen en de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen in het kader van het vreemdelingenrecht.