ECLI:NL:RVS:2009:BK3629

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902836/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Enschede met betrekking tot aanbouwen zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo, die op 13 maart 2009 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had op 20 mei 2008 bestuursdwang gelast om een aanbouw aan de zijgevel en een aanbouw aan de achtergevel (serre) te verwijderen. Dit besluit volgde op een eerdere last van 11 oktober 2004, waarbij [appellant] ook al was gelast om een aanbouw te verwijderen, maar hij had hieraan geen gehoor gegeven.

De Raad van State oordeelt dat het college terecht handhavend heeft opgetreden, omdat de aanbouwen zijn gerealiseerd zonder de vereiste bouwvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat er sprake was van strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank had in haar uitspraak niet onderkend dat het college niet adequaat had gereageerd op de vergelijkbare gevallen die door [appellant] waren aangevoerd in het kader van het gelijkheidsbeginsel.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] alsnog gegrond. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van [appellant]. Tevens wordt het college gelast om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 november 2009.

Uitspraak

200902836/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 13 maart 2009 in zaken nrs. 09/181 en 08/1331 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de aanbouw aan de zijgevel en de aanbouw aan de achtergevel (de serre) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 april 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2009, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door N.O. Knobben, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college [appellant] onder oplegging van dwangsommen onder meer gelast de aan zijn zomerwoning aan de [locatie] te Enschede gerealiseerde aanbouw aan de zijgevel en aanbouw aan de achterzijde (serre) te verwijderen. Dit besluit is door de uitspraak van de Afdeling op 23 augustus 2006 in zaak nr.
200510538/1onherroepelijk geworden. [appellant] heeft niet aan deze last voldaan. De onderhavige last ziet op dezelfde aanbouw aan de zijgevel en aanbouw aan de achterzijde als het besluit van 11 oktober 2004.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.3. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 23 augustus 2006 ten aanzien van de onderhavige aanbouwen overwogen dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen dan in die uitspraak is geschied. Dat de onderhavige aanbouwen zijn gerealiseerd door het dichten van de open zijden van eerdere aanbouwen die vergunningplichtig waren, doet, wat daar verder van zij, niet af aan het oordeel dat in strijd is gehandeld met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ook het veranderen van een vergunningplichtig bouwwerk zonder een daartoe strekkende bouwvergunning onder het verbod van voornoemd artikel valt.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen faalt. In voornoemde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006 is overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] uit contacten met medewerkers van de gemeente Enschede het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de twee aanbouwen aan de zomerwoning waren toegestaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding daarover thans anders te oordelen. De enkele omstandigheid dat door het college niet tegen de aanbouwen werd opgetreden brengt voorts niet met zich dat daarmee het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt, dat tegen de aanbouwen nimmer zou worden opgetreden.
2.6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat door hem geen specifieke gevallen zijn genoemd in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.
[appellant] heeft in het bezwaarschrift meerdere gevallen genoemd die volgens hem vergelijkbaar zijn met de onderhavige situatie, maar waartegen door het college niet handhavend wordt opgetreden. Het college is in het besluit op bezwaar niet expliciet ingegaan op deze gevallen, maar heeft ten onrechte volstaan met de overweging dat het alle in het bezwaarschrift aangehaalde gevallen in onderzoek heeft en bij geconstateerde overtredingen handhavend zal optreden. Uit het besluit op bezwaar blijkt ten onrechte evenmin dat dit onderzoek ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 7 november 2008 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 maart 2009 in zaken nrs. 09/181 en 08/1331, voor zover daarbij het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 7 november 2008, kenmerk BZ.1.08.0736.001;
V. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
17-580.