ECLI:NL:RVS:2011:BP7096

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100107/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan verzoekster wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

Op 2 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster, gevestigd te [plaats], een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een boete van € 328.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd bij besluit van 20 april 2010. De verzoekster heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat de continuïteit van haar onderneming in gevaar zou komen als de boete geïnd zou worden.

De voorzitter heeft het verzoek op 18 februari 2011 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. W.M. van Dijk, en de minister door mr. M.C. Stokman. De verzoekster betoogde dat de opgelegde boete haar in een financiële noodsituatie zou brengen, maar de voorzitter oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de boete daadwerkelijk tot ernstige financiële problemen zou leiden. De overgelegde kredietovereenkomst en de positieve bedrijfsresultaten gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar zou komen.

De voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening ontbeert het noodzakelijke spoedeisende belang, aangezien de hoofdzaak binnen afzienbare tijd behandeld zou worden. Daarom werd het verzoek afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 maart 2011.

Uitspraak

201100107/2/V6.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2010 in zaak nrs. 10/3563 en 10/3604 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 328.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit, verzonden op 12 augustus 2010, heeft de minister, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 15 februari 2011 heeft [verzoekster] nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 februari 2011, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W.M. van Dijk, advocaat te Rotterdam, vergezeld door haar [accountant], en haar [bestuurders], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. Stokman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2. Aan het verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat, indien de haar opgelegde boete hangende hoger beroep wordt geïnd, de continuïteit van haar onderneming ernstig in gevaar komt. [verzoekster] betoogt hiertoe dat hoewel positieve bedrijfsresultaten worden behaald, deze dienen te worden aangewend voor het aflossen van door de bank verstrekte kredieten.
[verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de opgelegde boete in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de door [verzoekster] overgelegde kredietovereenkomst van 29 januari 2008 is afgesloten door bedrijf] en derhalve primair voor laatstgenoemde verplichtingen schept. Dat tussen [verzoekster] en [bedrijf] een onverbrekelijke samenhang bestaat, zoals ter zitting betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. In de door [verzoekster] overgelegde brief van de bank van 3 februari 2011 staat dat de exploitatie van [verzoekster] in de tweede helft van 2010 een duidelijk herstel laat zien en de bank in verband hiermee bereid is de huidige condities van kredietverstrekking vooralsnog onveranderd te laten. Van mogelijke opzegging van de kredietovereenkomst op korte termijn door de bank, zoals door [verzoekster] betoogd, is derhalve vooralsnog geen sprake. Onder deze omstandigheden en nu naar verwachting de hoofdzaak binnen niet al te lange termijn ter zitting zal worden behandeld, ontbeert het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang en bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening geen aanleiding. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
523.