ECLI:NL:RVS:2011:BU7887
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.H. van Kreveld
- A. Bijleveld
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan de Erven [verzoeker] door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Op 8 december 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de Erven [verzoeker] een voorlopige voorziening vroegen tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze last was opgelegd vanwege de overtreding van artikel 55b van de Wet bodembescherming, in samenhang met artikelen 29 en 37, omdat de sanering van een terrein aan de [locatie] niet voor 9 maart 2010 was begonnen. De verzoeker heeft op 21 oktober 2011 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde voor verbeurte van dwangsommen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2011, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen en ing. A. Alblas, en het college door mr. K.I. Siem, S. Rondhuis LLB, ing. F.J. de Groot en dr. F.L. van Vliet.
De voorzitter overwoog dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de verzoeker geen belanghebbende was. Het verzoek was beperkt tot de last om uiterlijk op 26 november 2011 de sanering te beginnen volgens het saneringsplan van 27 november 2009. De verzoeker had een melding gedaan van de start van de (deel)sanering op 11 november 2011, maar de voorzitter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de sanering niet zou plaatsvinden zoals opgelegd. Aangezien er geen verbeurte van dwangsommen dreigde, had de verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De overige gronden die door de verzoeker waren aangevoerd, gaven ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2011.