ECLI:NL:RVS:2012:BW0149

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004095/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging lozingsvergunning voor afvalwater door de minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om de wijziging van een lozingsvergunning die op 10 maart 2010 door de minister van Verkeer en Waterstaat is verleend aan Ashland Industries Nederland B.V. voor het lozen van afvalwater op de Develhaven en de Oude Maas te Zwijndrecht. Dit besluit werd op 18 maart 2010 ter inzage gelegd. Ashland heeft op 23 april 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 10 juni 2010. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd. De zaak is ter zitting behandeld op 5 april 2011, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 13 juli 2011 een tussenuitspraak gedaan, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om binnen dertien weken het gebrek in het besluit te herstellen.

Na aanvullend onderzoek heeft de staatssecretaris op 10 oktober 2011 aangegeven dat de resultaten geen aanleiding gaven om het besluit te wijzigen. Ashland heeft hierop gereageerd met een zienswijze. Tijdens een zitting op 20 februari 2012 hebben partijen een gezamenlijk voorstel gedaan voor aanpassing van de lozingseis voor 1,3-dichloor-2-propanol (1,3-DCP). De Afdeling heeft overwogen dat het besluit van 10 maart 2010 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond verklaard en het besluit is vernietigd voor zover het betreft de lozingseis voor 1,3-DCP.

De Afdeling heeft de lozingseisen aangepast en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan Ashland en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.

Uitspraak

201004095/1/A4.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ashland Industries Nederland B.V. (hierna: Ashland), gevestigd te Barendrecht,
appellante,
en
de minister van Verkeer en Waterstaat, thans: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft de minister in verband met verandering van de afvalwaterstroom in het Ashland Hercules Water Technologies-proces een gewijzigde lozingsvergunning aan Ashland verleend voor het lozen van afvalwater op de Develhaven en de Oude Maas te Zwijndrecht. Dit besluit is op 18 maart 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Ashland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2010.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Ashland en de staatssecretaris hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011, waar Ashland, vertegenwoordigd door mr. H. Wille en mr. N.H. van den Biggelaar, beiden advocaat te Amsterdam, en ir. J.J.G. Coolen, ir. A. Minderhoud, ing. F.P.P. Veltman en ing. S. de Vries, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.L.N. Sugiharto-Ong, ing. P. Bakker, drs. R.P.M. Berbee, P.A. Janssen en J. Mik, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201004095/1/T1/M1 (www.raadvanstate.nl, hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen dertien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 10 maart 2010 te herstellen.
Bij brief van 10 oktober 2011, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat hij aanvullend onderzoek heeft verricht en dat de resultaten geen aanleiding geven het bestreden besluit te wijzigen.
Bij brief van 7 november 2011, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, heeft Ashland een zienswijze op de brief van 10 oktober 2011 naar voren gebracht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht opnieuw een deskundigenbericht uitgebracht.
Ashland en de staatssecretaris hebben bij brieven van onderscheidenlijk 16 januari 2012 en 17 januari 2012 hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 20 februari 2012, waar Ashland, vertegenwoordigd door mr. I.F. Kieft, advocaat te Amsterdam, en ing. S. de Vries en ir. J.J.G. Coolen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.L.N. Sugiharto-Ong, mr. S. Akin, ing. P. Bakker en J. Mik, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 10 maart 2010 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onzorgvuldig is voorbereid. Bij die uitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen dertien weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 maart 2010, met inachtneming van rechtsoverweging 2.7 van de tussenuitspraak, te herstellen, zonodig dat besluit te wijzigen en dit wijzigingsbesluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken, en de Afdeling de uitkomst mede te delen.
2.2. De staatssecretaris heeft bij brief van 10 oktober 2011 te kennen gegeven dat hij aanvullend onderzoek heeft verricht, maar dat de resultaten daarvan hem geen aanleiding gaven het bestreden besluit te wijzigen.
2.3. Ter zitting van 20 februari 2012 heeft de Afdeling partijen, in het licht van hun nadere standpunten, in de gelegenheid gesteld nader te overleggen om overeenstemming te bereiken over aanpassing de in voorschrift 4, eerste lid, van het bestreden besluit gestelde lozingseis voor 1,3-dichloor-2-propanol (hierna: 1,3-DCP).
Partijen hebben hierover tijdens een schorsing van de zitting overlegd en na de schorsing ter zitting de Afdeling een gezamenlijk voorstel gedaan voor aanpassing van bedoelde lozingseis. Daarbij hebben zij de Afdeling verzocht om overeenkomstig dit voorstel zelf in de zaak te voorzien. Tevens heeft Ashland naar voren gebracht dat, als de Afdeling dit verzoek inwilligt, aan haar beroepsgrond inzake het ontbreken van een regeling voor incidentele en onvoorziene omstandigheden geheel wordt tegemoetgekomen.
2.4. Gelet op rechtsoverweging 2.7 van de tussenuitspraak is het bestreden besluit, voor zover het betreft de in voorschrift 4, eerste lid, gestelde lozingseis voor 1,3-DCP en voor zover voor die lozing een regeling voor incidentele en onvoorziene omstandigheden ontbreekt, in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 maart 2010 dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding voorschrift 4 overeenkomstig het verzoek van partijen te wijzigen en zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu) van 10 maart 2010, kenmerk ARE/2010.1447, voor zover het betreft de in voorschrift 4, eerste lid, gestelde lozingseis voor 1,3-DCP en voor zover voor die lozing een regeling voor incidentele en onvoorziene omstandigheden ontbreekt;
III. bepaalt dat de lozingseisen op meetpunt 3 in de kolommen I, III en VI van voorschrift 4, eerste lid, van het besluit van 10 maart 2010, voor zover het betreft 1,3-DCP, als volgt komen te luiden:
Parameter I II III IV V VI
1,3-Dichloor-2-propanol 0,43 mg/l 0,1 mg/l 0,43 mg/l
(1,3-DCP)
IV. bepaalt dat aan voorschrift 4, eerste lid, van het besluit van 10 maart 2010, na onderdeel V wordt toegevoegd: "VI: de in kolom VI genoemde waarde is de maximale waarde in enig steekmonster.";
V. bepaalt dat deze uitspraak, voor zover het betreft het onder III en IV bepaalde, in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 10 maart 2010;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ashland Industries Nederland B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.547,81 (zegge: vijftienhonderdzevenenveertig euro en eenentachtig cent), waarvan € 1.529,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ashland Industries Nederland B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012
191-650.