201301021/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 14 augustus 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 8 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 14 augustus 2012 is aangetroffen ter hoogte van de Loosduinsekade 550 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij stelt dat het voor haar niet mogelijk is om aannemelijk te maken dat zij de overtreding niet heeft begaan, nu het college de huisvuilzak heeft vernietigd. [appellante] stelt dat zij papier met persoonlijke gegevens altijd door een papiervernietiger haalt, alvorens zij het weggooit. Verder stelt zij dat op het aangetroffen poststuk de naam van haar overleden [moeder] staat, die al 8 jaar niet meer op het adres woont. [appellante] voert aan dat in de omgeving van de Loonduinsekade wel een begrafenisonderneming en een winkel voor grafstenen zijn gevestigd en dat het poststuk mogelijk daar is bezorgd en vervolgens bij het vuilnis is gedeponeerd. Volgens [appellante] is het voorts niet aannemelijk dat zij degene is die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden nu de huisvuilzak op ongeveer 4 km van haar woning is aangetroffen, zij geen auto heeft, en de dag nadat de huisvuilzak is aangetroffen in haar eigen straat het huisvuil wordt ingezameld.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5. Niet in geschil is dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellante], is de huisvuilzak in beginsel tot [appellante] herleidbaar. Ter zitting is door [appellante] gesteld dat zij nooit meer poststukken, gericht aan haar overleden moeder, ontvangt. Door het college is ter zitting erkend dat het mogelijk is dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk een poststuk betreft dat door vrienden of familie van [moeder] is weggegooid. Verder is als onbestreden komen vast te staan dat de aangetroffen huisvuilzak op ongeveer 4 km van de woning van [appellante] is aangetroffen en dat zij niet de beschikking over een auto heeft. Onder deze omstandigheden heeft het college niet kunnen volstaan met de enkele overweging dat nu de aangetroffen huisvuilzak tot [appellante] herleidbaar is, mag worden aangenomen dat zij de overtreder is. Gelet hierop heeft het college in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Van een proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 8 januari 2013, kenmerk B.4.12.2115.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
163-792.