ECLI:NL:RVS:2013:776

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201306379/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Scheveningen Badplaats

Op 5 augustus 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van bewoners uit Den Haag om een voorlopige voorziening te treffen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 7 mei 2013, betrof de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Scheveningen Badplaats. De bewoners maakten bezwaar tegen de locaties van de containers, die volgens hen zouden leiden tot veiligheidsrisico's voor hulpdiensten, geluidshinder en geurhinder, vooral in de nabijheid van een restaurant. Ze stelden dat de plaatsing niet voldeed aan richtlijnen van de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) en dat er alternatieve locaties beschikbaar waren die geen parkeerplaatsen zouden kosten.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar de verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. In de overwegingen werd uiteengezet dat het college niet verplicht was om rekening te houden met de richtlijnen van de NVRD, aangezien deze niet van toepassing waren in Den Haag. Ook de eisen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad waren niet relevant voor deze zaak. Het college had de locatie beoordeeld en positief geadviseerd, en de voorzitter concludeerde dat de hinder voor hulpdiensten en de andere bezwaren onvoldoende waren om het besluit te schorsen.

De voorzitter oordeelde dat het college in redelijkheid tot de plaatsing van de ORAC's op de aangewezen locaties kon besluiten, en dat de belangenafweging niet in het voordeel van de verzoekers uitviel. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201306379/1/A4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen, allen wonend te Den Haag, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Scheveningen Badplaats (wijk 03).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en H.W. Terlouw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer Scheveningen Badplaats (wijk 03) aangewezen als buurt waar gebruik zal moeten worden gemaakt van ORAC's. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer worden twee ORAC's geplaatst op locatie 03-18 op de hoek van de Dirk Hoogenraadstraat en de Renbaanstraat, in het parkeervak ter hoogte van de zijgevel van restaurant Leaf Vegetarian. Bij het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn 'Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval' met kenmerk RIS 160943 (hierna: de Randvoorwaarden) gehanteerd.
2. De randvoorwaarden houden in:
- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
3. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de veiligheid in het geding is omdat de leegwagen tijdens het legen van de ORAC's het doorgaand verkeer ophoudt, waardoor hulpdiensten moeten omrijden. Zij vrezen voor geluidhinder door het gebruik en legen van de ORAC's en zij vrezen voor geurhinder, met name bij de keuken in het souterrain van het restaurant en bij de terrasvoorziening aan de voorkant van het restaurant. Zij voeren aan dat de locatie niet voldoet aan de richtlijnen van de Koninklijke Vereniging voor afval- en Reinigingsmanagement (hierna: NVRD). Verder wordt volgens hen niet voldaan aan de in de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 november 2011 (ECLI:NL:RBZLY:2011:BU4878; www.rechtspraak.nl) vermelde vereisten dat ORAC's op minimaal 5 m afstand van de gevel van een woning of bedrijf moeten worden geplaatst en dat bij hinder voor aanwonenden naar alternatieven gezocht moet worden. Tot slot voeren zij aan dat plaatsing van de ORAC's op deze locatie ten onrechte ten koste gaat van een parkeerplaats, terwijl alternatieven mogelijk zijn waarvoor geen parkeerplaats hoeft te vervallen. Als alternatieven stellen zij verplaatsing naar de nabij gelegen pleinen ter hoogte van de kruising Rotterdamsestraat en Dirk Hoogenraadstraat of het geheel laten vervallen van locatie 03-18 voor.
3.1. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan het college rekening had moeten houden met de richtlijnen van de NVRD, zodat het college daaraan niet hoefde te toetsen. De in de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad vermelde vereisten zijn neergelegd in gemeentelijke beleidsregels van Deventer en gelden derhalve niet in Den Haag. Ook aan die vereisten hoefde het college niet te toetsen.
3.2. Volgens het college is de hinder voor hulpdiensten bij het legen van de ORAC's niet anders dan bij een normale huisvuilwagen en heeft het gemeentelijke Vooroverleg verkeerszaken de locatie bekeken en daarover positief geadviseerd. Eventuele geluidoverlast zal volgens het college binnen aanvaardbare grenzen blijven omdat het gebruik van de ORAC's niet of nauwelijks geluidoverlast veroorzaakt en het legen van de ORAC's slechts twee keer per week gedurende 5 tot 10 minuten plaatsvindt tussen 07:00 en 22:00 uur. Door de plaatsing van de ORAC's in de grond zal er volgens het college niet of nauwelijks geurhinder optreden bij de terrasvoorziening waarvoor overigens nog geen terrasvergunning is verleend. Doordat de ORAC's in een betonnen fundering worden geplaatst, zal zich volgens het college ook geen geurhinder in de ondergrondse keuken van het restaurant voordoen. Ten aanzien van het vervallen van een parkeerplaats heeft het college toegelicht dat, gelet op de parkeerdruk in deze buurt, daardoor geen parkeerprobleem ontstaat. De voorgestelde alternatieve locaties zijn volgens het college niet mogelijk vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen in de grond en in verband met de opstelling van de leegwagen. Voort is het vervallen van locatie 03-18 volgens het college niet aanvaardbaar omdat de loopafstand vanaf sommige woningen tot de dichtstbijzijnde container dan 125 m wordt terwijl deze tot locatie 03-18 maximaal 75 m bedraagt.
3.3. Gelet op de Randvoorwaarden en gezien de reactie van het college op hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van deze locatie en de door [verzoeker] en anderen genoemde alternatieven, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de plaatsing van twee ORAC's op deze locatie kon besluiten.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd bij afweging van belangen onvoldoende aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard dat reeds geplaatste ORAC's zullen worden weggehaald indien bij het besluit op bezwaar de aanwijzing van de betrokken locatie wordt herroepen.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2013
262-687.