ECLI:NL:RVS:2013:BZ0720

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210903/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • M. Priem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan uitbreiding industriehaven Genemuiden

Op 31 januari 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen de raad van de gemeente Zwartewaterland en verzoekster, gevestigd te Genemuiden. Het betreft een beroep tegen het besluit van 27 september 2012, waarbij het bestemmingsplan "Uitbreiding industriehaven Genemuiden" is vastgesteld. Verzoekster en anderen hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat het plan niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun bezwaren.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de industriehaven met ongeveer 1,2 hectare en de realisatie van een havenkantoor. Tijdens de zitting op 15 januari 2013 zijn verzoekster en anderen vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De voorzitter heeft de argumenten van verzoekster en anderen tegen het plan gehoord, waaronder de stelling dat de exploitatieopzet en de planschaderisicoanalyse niet tijdig ter inzage zijn gelegd.

De voorzitter heeft overwogen dat de raad niet verplicht was om de brief van verzoekster van 25 september 2012 in de besluitvorming te betrekken, gezien het vergevorderde stadium van de procedure. Ook is geoordeeld dat de behoefte aan uitbreiding van de haven voldoende is aangetoond door prognoses van goederenstromen. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de bezwaren van verzoekster en anderen niet opwegen tegen de belangen van de raad en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210903/2/R1.
Datum uitspraak: 31 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, en anderen,
en
de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding industriehaven Genemuiden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.
[verzoekster] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het stuk "De exploitatie Industriehaven Genemuiden" ingezonden. Daarbij heeft hij voor dit stuk verzocht om beperkte kennisneming, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij beslissing van 14 januari 2013 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling het verzoek om beperkte kennisneming gedeeltelijk ingewilligd. [verzoekster] en anderen is gevraagd om toestemming om mede op grondslag van de informatie in de stukken die onder beperkte kennisneming zijn overgelegd uitspraak te doen. Deze toestemming is verkregen.
[verzoekster] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2013, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door H.M.M. Schuttenbeld en M.R. Pot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in uitbreiding van de industriehaven Genemuiden. De uitbreiding omvat ongeveer 1,2 ha uitgeefbaar haventerrein en de realisering van een havenkantoor aan de westzijde van het plangebied.
3.    [verzoekster] en anderen betogen dat de exploitatieopzet en de planschaderisicoanalyse, waarnaar in de plantoelichting wordt verwezen, ten onrechte niet tezamen met het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd.
3.1.    Wat betreft het stuk "Planschaderisicoanalyse Bestemmingsplan Industriehaven Genemuiden" van maart 2012 en het stuk "De exploitatie Industriehaven Genemuiden", dat blijkens de inhoud van het stuk dateert van augustus 2012, overweegt de voorzitter dat deze stukken ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan niet voorhanden waren. Gelet hierop mist dit betoog feitelijke grondslag.
4.    [verzoekster] en anderen betogen dat in het vaststellingsbesluit en de raadsvergadering die heeft geleid tot het vaststellingsbesluit, ten onrechte geen rekening is gehouden met hun schriftelijke uiteenzetting van 25 september 2012 aan de raad, inhoudende het verzoek om de besluitvorming aan te houden dan wel het plan niet vast te stellen omdat de raad niet over voldoende informatie zou beschikken.
4.1.    Het ontwerpplan heeft met ingang van 9 november 2011 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. [verzoekster] en anderen hebben binnen deze termijn bij de raad een gemotiveerde zienswijze ingebracht tegen het ontwerpplan. Naar het oordeel van de voorzitter bestond - gelet op het vergevorderde stadium van de besluitvorming - voor de raad geen aanleiding om ook de brief van 25 september 2012 in zijn besluitvorming te betrekken, daargelaten de vraag of de raad dit heeft gedaan.
5.    [verzoekster] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Water - Waterstaat" en de functieaanduidingen "laad- en losplaats" en "specifieke vorm van kantoor - havenkantoor" voor het gedeelte van het plangebied dat parallel loopt aan de Sasdijk, voor zover ter plaatse nieuw haventerrein en een havenkantoor kunnen worden gerealiseerd. Zij betogen dat niet vaststaat dat behoefte bestaat aan uitbreiding van het haventerrein.
5.1.    De raad heeft toegelicht dat aan het plan de bestuurlijke keuze ten grondslag ligt om in het plangebied de industriehaven uit te breiden ter uitvoering van de beleidsdoelstelling op Rijks- en provinciaal niveau om bestaande natte terreinen en de bijbehorende infrastructuur te behouden en te ontwikkelen. Door verlenging van de kade en uitbreiding van het oppervlak van de haven, wordt beoogd het Zwarte Water en de haven aantrekkelijk te maken voor meer schepen dan in de bestaande situatie en voor grote schepen van CEMT-klasse Va, aldus de raad. Hij heeft ter zitting verklaard dat prognoses zijn gemaakt van de goederenstromen naar de industriehaven in Genemuiden. Hierbij heeft hij verwezen naar het aan het plan ten grondslag liggende rapport "Voorstel quick wins provincie Overijssel" van de provincie Overijssel van mei 2009.
5.2.    In het rapport "Voorstel quick wins provincie Overijssel" staat dat het volume van over water vervoerde goederen van bedrijven die nu reeds gebruik maken van de binnenvaart zal oplopen tot ongeveer 350.000 ton in 2014. Op basis van kengetallen over de groei van bulkgoederenstromen, gebaseerd op het Global Economy Scenario (hierna: GE-scenario) van hoge economische groei, is op basis van scenario’s van het Centraal Planbureau (hierna: CPB) voor de lange termijn de prognose gedaan dat de goederenstromen van deze bedrijven zullen toenemen tot ongeveer 488.000 ton in 2040. Vanwege de aantrekkelijkheid van de haven is voorts uitgegaan van de aanname dat nieuw in de haven te vestigen bedrijven en bedrijven uit de regio die gebruik zullen gaan maken van de haven vanaf 2014 onderscheidenlijk 2020 achtereenvolgens 112.500 en 75.000 ton goederen via de binnenvaart zullen vervoeren. Met betrekking tot deze bedrijven is op basis van het GE-scenario en scenario’s van het CPB voor de lange termijn de prognose gedaan dat de goederenstromen van deze bedrijven verder zullen toenemen tot ongeveer 157.000 ton onderscheidenlijk 101.000 ton in 2040.
5.3.    De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van voornoemde prognoses de conclusie gerechtvaardigd is dat voldoende behoefte bestaat aan uitbreiding van de haven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dit standpunt niet onjuist. Het betoog van [verzoekster] en anderen dat de behoefte niet is aangetoond, omdat in het vaststellingsbesluit staat dat nog een marktverkenning moet worden opgesteld die meer inzicht geeft in de animo voor het gebruik van de industriehaven en waarna nog een te volgen ontwikkelstrategie kan worden bepaald, biedt geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de raad dat deze verkenning enkel erop ziet om inzichtelijk te maken hoe met concrete bedrijven invulling zal worden gegeven aan het haventerrein.
6.    [verzoekster] en anderen achten het voorts onaanvaardbaar dat het bestaande buitendijkse landschap en de natuur aan de oevers van het Zwarte Water met de realisering van het plan zullen verdwijnen. Dit leidt er volgens hen toe dat de representatieve uitstraling van hun bedrijfspanden in de nabijheid van het plangebied, verloren zal gaan. Dat zal tevens nadelige financiële gevolgen met zich brengen voor de bedrijfsvoering, aldus [verzoekster] en anderen.
6.1.    De voorzitter acht niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een meer dan beperkte aantasting van de representatieve uitstraling van de bedrijfspanden van [verzoekster] en anderen. Niet valt in te zien dat het bestaande buitendijkse landschap en de natuur aan de oevers van het Zwarte Water bepalend zijn voor de representatieve uitstraling van de bedrijfspanden van [verzoekster] en anderen op het naastgelegen industrieterrein.
7.    [verzoekster] en anderen voeren aan dat niet is aangetoond dat het risico van overstroming van het westelijk gelegen buitendijks gebied niet in de weg staat aan de realisering van een havenkantoor en op- en overslagactiviteiten.
7.1.    In het verweerschrift staat dat het plan ter voorkoming van een toename van het overstromingsrisico niet of nauwelijks mag leiden tot een verhoging van de waterstand of afname van het waterbergend vermogen van het Zwarte Water. Daarvan is volgens de raad ook geen sprake, nu voor de nieuw aan te leggen kade wordt uitgegaan van dezelfde peilhoogte als de huidige kade. [verzoekster] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het overstromingsrisico aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nu dat risico het gebruik van het nieuwe haventerrein niet onmogelijk maakt.
8.    [verzoekster] en anderen betogen dat het plan wat betreft gronden met de functieaanduiding "Laad- en losplaats" in strijd met artikel 2.4.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) opslagactiviteiten toelaat in buitendijks gebied. Voorts betogen zij dat het plan ten onrechte overslagactiviteiten toelaat die slechts in overwegende mate afhankelijk moeten zijn van de rivier. Zij achten de zinsnede "in overwegende mate" in strijd met het bepaalde in artikel 2.4.4 van het Barro dat uitsluitend overslagactiviteiten zijn toegelaten, voor zover die activiteit is gekoppeld aan het vervoer over de rivier. Verder voeren zij aan dat kantooractiviteiten op grond van artikel 2.4.4 van het Barro niet zijn toegestaan in buitendijks gebied. Zij achten toekenning van de functieaanduiding "specifieke vorm van kantoor - havenkantoor" daarmee in strijd.
8.1.    Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Water-Waterstaat" aangewezen gronden bestemd voor havengebonden laad- en losactiviteiten met tijdelijke opslag en overslag van stukgoed, bulkgoed en containers ter plekke van de aanduiding "laad- en losplaats";
Ingevolge die aanhef en onder e, zijn de voor "Water-Waterstaat" aangewezen gronden bestemd voor een havenkantoor ter plekke van de aanduiding "specifieke vorm van kantoor - havenkantoor".
Ingevolge lid 4.4.1, aanhef en onder b, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend niet havengebonden op- en overslag.
Ingevolge artikel 1, lid 1.18, is havengebonden: in overwegende mate afhankelijk van het vervoer over water.
Ingevolge lid 1.19, is een havenkantoor: een gebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten gerelateerd aan havengebonden bedrijvigheid.
Ingevolge lid 1.21, is overslag: handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen en dergelijke.
8.2.    Ingevolge artikel 2.4.4, van het Barro, kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
[…];
d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover  de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
[…].
8.3.    Het betoog van [verzoekster] en anderen dat wat betreft overslagactiviteiten niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.4.4, van het Barro, wordt niet gevolgd. Immers, op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn havengebonden laad- en losactiviteiten met overslag toegestaan. Daarvan is slechts sprake voor zover die activiteiten in overwegende mate afhankelijk zijn van het vervoer over water. Laad- en losactiviteiten die niet afhankelijk zijn van het vervoer over water zijn dus op grond van het plan niet toegestaan. Dit volgt ook uit het gebruiksverbod in artikel 4, lid 4.4.1, aanhef en onder b, van de planregels. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is het plan in zoverre in overeenstemming met artikel 2.4.4, van het Barro.
Dat tijdelijke opslag is toegestaan leidt evenmin tot strijd met artikel 2.4.4, van het Barro, omdat dit artikel een overslagbedrijf mogelijk maakt. Zolang overslag de hoofdactiviteit is, verwacht de voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat tijdelijke opslag in strijd met artikel 2.4.4 van het Barro mogelijk is gemaakt.
Verder bestaat niet de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de realisering van een havenkantoor in strijd is met artikel 2.4.4, van het Barro, nu het havenkantoor kan worden aangemerkt als een overslagfaciliteit als bedoeld in dit artikel.
9.     [verzoekster] en anderen betogen dat niet is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat geen garantie bestaat dat de Quick Win-subsidie die als opbrengst in de exploitatieopzet is opgenomen daadwerkelijk wordt verstrekt.
9.1.    Wat betreft het bedrag van € 1.450.000,00 dat als Quick Win-subsidie is opgenomen in de exploitatieopzet heeft de raad ter zitting verklaard dat dit bedrag is ontvangen. Hij heeft voorts verklaard dat voor toekenning van de subsidie als voorwaarde is gesteld dat het project uiterlijk moet zijn gerealiseerd op 31 december 2013. Niet uitgesloten is dat niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De raad heeft echter verklaard dat op grond van overleg met de subsidieverstrekker de verwachting bestaat dat het betaalde voorschot aan subsidie niet zal worden teruggevorderd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de financiële uitvoerbaarheid van het plan aldus voldoende gewaarborgd. In hetgeen [verzoekster] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.
10.    [verzoekster] en anderen betogen dat niet is aangetoond dat artikel 75 van de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
10.1.    In de plantoelichting staat dat ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de resultaten daarvan zijn neergelegd in het milieueffectrapport. Op grond van dit onderzoek is ten aanzien van de soortenbescherming, met uitzondering van de waterspitsmuis, geconcludeerd dat het voorgenomen initiatief kan worden verwezenlijkt zonder dat daarvoor een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen. [verzoekster] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie in de plantoelichting onjuist is of dat voornoemd onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat niet van deze conclusie kan worden uitgegaan.
Wat betreft de waterspitsmuis stelt de raad zich op het standpunt dat hij ook ten aanzien van deze soort op voorhand er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Als onderbouwing van dit standpunt heeft hij de notitie "Waterspitsmuizenonderzoek Haven Genemuiden" van Ecogroen Advies van 23 november 2012 overgelegd. In deze notitie is geconcludeerd dat de waterspitsmuis niet in het plangebied voorkomt. Aan [verzoekster] en anderen moet worden toegegeven dat hiermee geen volledige zekerheid wordt geboden, nu in de plantoelichting staat dat het niet voorkomen van de waterspitsmuis lastig is vast te stellen, omdat deze soort zich niet makkelijk laat vangen. Echter, de raad heeft ter zitting uiteengezet dat, zo deze soort toch mocht voorkomen, in verband met de verlening van een ontheffing voor de waterspitsmuis op grond van de Flora- en faunawet, toereikende mitigerende maatregelen kunnen worden genomen. [verzoekster] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Flora- en faunawet desondanks aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
11.    [verzoekster] en anderen achten het plan in strijd met het streefbeeld voor het buitendijks gebied in de "Stadsrandvisie Genemuiden", vastgesteld op 7 december 2011, inhoudend dat moet worden gestreefd naar een natuurlijke inrichting, zoals riet, ruigte en wilgen. In dit verband wijzen zij erop dat het plan ertoe leidt dat het gebied zal verstenen en verrommelen door de aanwezigheid van veel containers, (bulk)goederen en een kantoor.
11.1.    Vaststaat dat in de "Stadsrandvisie Genemuiden" van 7 december 2011 reeds is uitgegaan van uitbreiding van de industriehaven Genemuiden.
Dit betoog faalt.
12.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman    w.g. Priem
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2013
646.