ECLI:NL:RVS:2013:CA2011

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303773/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling had op 5 maart 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep op 16 april 2013 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en op 29 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting, alsook verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Hij oordeelde dat het verzoek hangende het hoger beroep was ingediend en dat hij bevoegd was om dit verzoek in behandeling te nemen. De voorzitter overwoog dat er op dat moment geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd. Bovendien was er geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de uitzetting van de vreemdeling, die op korte termijn zou plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen gronden waren om de uitzetting te stoppen. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.

Uitspraak

201303773/2/V4.
Datum uitspraak: 31 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2013 in zaken nrs. 13/6177 en 13/6174 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 16 april 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft de vreemdeling op 29 mei 2013 krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting. Voorts heeft hij dezelfde dag de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2013 bij faxbericht aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 5 maart 2013. Onder deze omstandigheden is de voorzitter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1, bij uitsluiting bevoegd om het bij de voorzieningenrechter ingediende verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open.
Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar wordt aangemerkt als een aanvulling op het bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediende verzoek.
1.1. Het bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediende verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 3 juni 2013 om 07.10 uur wordt uitgezet.
1.2. De voorzitter overweegt dat er thans geen grond is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd en dat niet van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan. Hoewel aan de vreemdeling is aangekondigd dat hij op zeer korte termijn zal worden uitgezet, ziet de voorzitter onder deze omstandigheden geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
2. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Engelhart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013
643.