ECLI:NL:RVS:2014:167

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201204140/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage inzake verstrekkingen aan vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2012. De rechtbank had in die uitspraak de besluiten van het COa om aanvragen van een vreemdeling voor verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) voor de maanden januari en juni 2011 af te wijzen, vernietigd. De vreemdeling, die ook voor haar minderjarige kinderen opkwam, had deze aanvragen ingediend, maar het COa weigerde de verstrekkingen omdat de vreemdeling niet tot de in de Rvb genoemde categorieën behoorde. De rechtbank oordeelde echter dat de Staat op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verplicht was om in de opvang en verzorging van de vreemdeling en haar kinderen te voorzien, aangezien zij als kwetsbare personen moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het COa hen vanaf 21 januari 2011 een financiële toelage diende te verstrekken, omdat zij in particuliere opvang verbleven en de Staat niet anderszins in hun opvang had voorzien.

In het hoger beroep klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hen de gevraagde verstrekkingen had moeten verlenen. Het COa stelt dat het enkel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een maandelijkse financiële toelage aan de specifieke categorieën vreemdelingen zoals genoemd in de Rvb. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het COa geen algemene zorgtaken heeft jegens vreemdelingen en dat de vreemdeling en haar kinderen niet tot de in de Rvb genoemde categorieën behoorden. De grief van het COa slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de inleidende beroepen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

201204140/1/V1.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2012 in zaken nrs. 11/15740 en 12/8712 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
en
het COa.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 april 2011 en 22 augustus 2011 heeft het COa onderscheiden aanvragen van de vreemdeling om haar krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) verstrekkingen te verlenen voor de maand januari 2011, onderscheidenlijk de maand juni 2011 afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2012 heeft de rechtbank de tegen die besluiten door de vreemdeling ingestelde onderscheiden beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het COa nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het COa klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ten onrechte heeft geweigerd de gevraagde verstrekkingen te verlenen. Het COa voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het in het kader van de uitvoering van de Rvb uitsluitend is belast met het verstrekken van een maandelijkse financiële toelage aan de categorieën vreemdelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Rvb. Nu de vreemdeling ten tijde van belang niet behoorde tot een van die categorieën, heeft het terecht geweigerd haar verstrekkingen te verlenen, aldus het COa.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) op de Staat een verplichting rust om te voorzien in de opvang en verzorging van de vreemdeling en haar minderjarige kinderen, nu deze als kwetsbare personen in de zin van dat artikel moeten worden aangemerkt. Omdat zij sinds 21 januari 2011 in een particuliere vrouwenopvang verblijven en de Staat niet anderszins in hun opvang heeft voorzien, diende het COa hun vanaf die datum een financiële toelage te verstrekken, aldus de rechtbank.
1.2. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 november 2008 in zaak nr. 200802954/1, op het COa geen algemene zorgtaken jegens vreemdelingen rusten die ertoe kunnen leiden dat het COa de hem in de Rvb toevertrouwde taken uitvoert met voorbijgaan aan de daaraan gestelde begrenzing dat de desbetreffende vreemdeling behoort tot een van de categorieën vreemdelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Rvb. Nu niet in geschil is dat de vreemdeling noch haar minderjarige kinderen ten tijde van belang tot een van die categorieën behoorden, heeft het COa terecht de gevraagde verstrekkingen geweigerd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kunnen de vreemdeling en haar minderjarige kinderen aan artikel 8 van het EVRM dan ook geen recht op verstrekkingen krachtens de Rvb ontlenen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de inleidende beroepen alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2012 in zaken nrs. 11/15740 en 12/8712;
III. verklaart de in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
32-747.