201309630/4/R6.
Datum uitspraak: 3 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting de Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,
en anderen,
verzoekers,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
2. het college van hoofdingelanden van het Hoogheemraadschap
Hollands Noorderkwartier,
3. de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
(hierna: de staatssecretaris van EL&I),
4. de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister van I&M),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013, kenmerk 162293/246634, heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het projectplan van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de versterking van de primaire waterkering Zwakke Schakels Noord-Holland gelegen in de gemeente Bergen en de gemeente Schagen.
Ter uitvoering van het projectplan heeft de staatssecretaris van EL&I bij besluit van 19 september 2013, kenmerk DGNR-RRE/13136271, een vergunning op grond van de artikelen 19d en 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor een aantal activiteiten ten behoeve van de kustversterking. Daarnaast zijn door verweerders ter uitvoering van het projectplan andere besluiten genomen.
Tegen de goedkeuring van het projectplan en voornoemde vergunning krachtens de Nbw 1998 hebben onder meer de Faunabescherming en anderen beroep ingesteld. De Faunabescherming en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar de Faunabescherming en anderen, vertegenwoordigd door [waarnemend voorzitter], en [gemachtigde], het college van gedeputeerde staten, het college van hoofdingelanden, de staatssecretaris van EL&I en de minister van I&M, alle vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en mr. R.D. Reinders, beiden advocaat te Den Haag, bijgestaan door onder meer B.J.H. Koolstra, werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van de artikelen 5.8 en 5.9 van de Waterwet. De besluiten zijn vervolgens gelijktijdig bekendgemaakt.
3. Het projectplan en de uitvoeringsbesluiten voorzien in de versterking van de Noordzeekustzone nabij de waterkering bij Callantsoog, de Pettemerduinen ten noorden van Petten en het dijklichaam van de Hondsbossche en Pettemer Zeewering (hierna: HPZ). De kustversterking wordt voornamelijk gerealiseerd door middel van een zeewaartse zandaanvulling. Ter plaatse van de HPZ bestaat de zandaanvulling uit de aanleg van een strand met bijbehorende onderwateroever en een waterkerende duinenrij. Deze kustversterking wordt uitgevoerd over de volle lengte van de HPZ.
4. Het verzoek van de Faunabescherming en anderen ziet op de gevolgen van het project voor het foerageergebied van de steenloper. De Faunabescherming en anderen voeren aan dat in tegenstelling tot eerdere toezeggingen van verweerders tijdens de eerste fase van de werkzaamheden reeds sprake is van zand op de foerageergebieden van de steenloper. De Faunabescherming en anderen vrezen voor schade aan deze foerageergebieden. Gelet hierop verzoeken de Faunabescherming en anderen de voorzitter het projectplan en de uitvoeringsbesluiten te schorsen tot uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
4.1. Bij uitspraak van 30 januari 2014 heeft de voorzitter een eerder verzoek van de Faunabescherming en anderen tot schorsing afgewezen. De voorzitter heeft hiertoe overwogen dat met het verzoek geen spoedeisend belang was gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Volgens de voorzitter was niet aannemelijk geworden dat tijdens de verwachte looptijd van de bodemprocedure reeds sprake zal zijn van een tekort aan foerageergebied, nu de eerste fase van de werkzaamheden op een afstand van 100 m uit de kust zullen plaatsvinden en begin juni 2014 pas zal worden gestart met de werkzaamheden nabij de foerageergebieden.
4.2. Ter zitting hebben verweerders toegelicht dat de start van werkzaamheden nabij de foerageergebieden een maand is opgeschoven naar 1 juli 2014. Nu de bodemzaak reeds op zitting is behandeld, verwacht de voorzitter dat binnen afzienbare termijn uitspraak zal worden gedaan. De voorzitter heeft niet de overtuiging dat de schade die in de tussentijd zal ontstaan zodanig groot is dat sprake zal zijn van een tekort aan foerageergebied voor vogels. Hierbij acht de voorzitter van belang dat verweerders een groot aantal recente foto's hebben overgelegd, waarop is te zien dat slechts in beperkte mate sprake is van verzanding. Voorts hebben verweerders onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de werkzaamheden, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Analyse van bodemontwikkeling ten gevolge van vooroeversuppletie bij Hondsbossche en Pettemer Zeewering' van 14 mei 2014, opgesteld door Arcadis. In dit rapport staat dat het effect van de werkzaamheden enkel zichtbaar is rondom de buitenste brekerbank en dat de overige bodemveranderingen vergelijkbaar zijn met de natuurlijke variaties. Er is sprake van natuurlijke dynamiek en er vindt geen netto aanzanding of erosie plaats, aldus het rapport. Nu de start van de van belang zijnde werkzaamheden is opgeschoven tot 1 juli 2014 begrijpt de voorzitter de conclusies van het rapport aldus dat er geen reden is om aan te nemen dat het gesuppleerde zand van de werkzaamheden in de korte periode tot 1 juli zorgt voor verzanding van de stroomhoofden. De voorzitter gaat er vanuit dat voor die datum uitspraak in de hoofdzaak zal worden gedaan.
4.3. Gelet op het vorengaande is naar het oordeel van de voorzitter met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014
523.