201211169/2/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Alkmaar, thans rechtbank Noord-Holland, van 8 november 2012 in zaken nrs. 12/2421 en 12/1344 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de kap op het perceel [locatie] te Schoorl.
Bij besluit van 18 april 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 december 2011 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 april 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [wederpartij] hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga.
Bij tussenuitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201211169/1/A1 heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep van [wederpartij] kennis te nemen en het college opgedragen om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 18 april 2012 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Het college heeft ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak bij besluit van 21 januari 2014 opnieuw op het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 december 2011 beslist.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Gelet op hetgeen onder 7.1 van de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wat betreft de hoogte van de toegekende proceskostenveroordeling. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college op de na te melden wijze in de proceskosten van het beroep veroordelen.
2. In de tussenuitspraak is onder 6.1 overwogen dat het college bij besluit van 7 december 2011 tijdig heeft beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, zij het dat het daarbij ten onrechte de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo buiten beschouwing heeft gelaten. Aldus heeft het uitsluitend omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Overwogen is dat dit betekent dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet is opgeheven en de in het besluit op bezwaar van 18 april 2012 alsnog gegeven motivering zich niet uitstrekt tot de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, zodat de voorzieningenrechter het besluit van 18 april 2012 terecht heeft vernietigd.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het gebrek in het besluit van 18 april 2012 te herstellen en daartoe te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning voor zover die betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, en met inachtneming van hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak onder 6.1, een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen. Dit betekent dat het college dient te beoordelen of het uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor de vergroting van de kap in afwijking van de maximale goothoogte die geldt ingevolge het bestemmingsplan "Schoorl kernen en buurtschappen".
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 21 januari 2013 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 7 december 2011 beslist, dit bezwaar gegrond verklaard en omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan "Schoorl kernen en buurtschappen". Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4. [wederpartij] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit geen zienswijze ingediend. Zijn van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bergen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar in zaken nrs. 12/2421 en 12/1344, voor zover het college van burgemeester en wethouders van Bergen daarbij is veroordeeld in de kosten die [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, begroot op € 2185,00;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 21 januari 2014, kenmerk 14uit00214, ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bergen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
580.