ECLI:NL:RVS:2014:3309

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201400125/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen toevoeging rechtsbijstand voor niet-aangehouden verdachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellanten] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 november 2013 hun beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand bevestigd. De aanvragen werden afgewezen op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), dat stelt dat rechtsbijstand niet wordt verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De raad voor rechtsbijstand voerde aan dat de aanvragen van [appellanten] niet konden worden ingewilligd omdat zij geen aangehouden verdachten waren, en dat er geen recht op gefinancierde rechtsbijstand bestond voor niet-aangehouden verdachten tijdens politieverhoren.

Tijdens de zitting op 17 juli 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellanten] werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. G.C. Blom. De raad werd vertegenwoordigd door mr. K. Achefai. [appellanten] betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de raad op goede gronden de aanvragen had afgewezen. Zij stelden dat er geen afdoende alternatieven waren voor rechtsbijstand en dat de rechtbank niet had onderkend dat bijstand door een advocaat noodzakelijk was, vooral gezien hun minderjarigheid en de richtlijn van het Europees Parlement betreffende het recht op toegang tot een advocaat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen juridische basis was voor het recht op gefinancierde rechtsbijstand voor niet-aangehouden verdachten. De raad had een bewuste keuze gemaakt in zijn beleid, waarbij het van belang werd geacht dat niet-aangehouden personen op vrijwillige basis verschenen voor verhoor. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

201400125/1/A2.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 november 2013 in zaak nr. 13/5044 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 12 februari 2013 heeft de raad aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellanten] afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft de raad de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. G.C. Blom, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, vergezeld van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
De raad voert bij de toepassing van de Wrb beleid dat onder meer is neergelegd in de werkinstructie S040/050 misdrijven, eerste aanleg.
Volgens de werkinstructie, onder het opschrift politieverhoor, kunnen verdachten van ernstige strafbare feiten voorafgaand aan het verhoor rechtsbijstand vragen van een advocaat. De rechtsbijstand wordt verleend in het kader van de regeling strafpiket. Er moet dan sprake zijn van een aangehouden verdachte. De regeling strafpiket is niet van toepassing op de niet-aangehouden verdachte die is uitgenodigd om voor verhoor te verschijnen op het politiebureau. In geen geval wordt een toevoeging verstrekt voor bijstand bij het politieverhoor, aldus de desbetreffende passage.
2. De gevraagde toevoegingen hebben betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voorafgaand aan en tijdens de bij [appellanten] afgenomen politieverhoren. Zij werden verdacht van mishandeling en waren ten tijde van het verhoor minderjarig.
Aan de in bezwaar gehandhaafde weigeringen heeft de raad artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb ten grondslag gelegd. Voor bijstand bij het politieverhoor wordt geen toevoeging verstrekt. Slechts aan aangehouden verdachten van ernstige strafbare feiten kan voorafgaand aan het verhoor rechtsbijstand worden verleend in het kader van het strafpiket. In dit geval deed zich die situatie niet voor en was bijstand door een advocaat niet noodzakelijk, aldus de raad.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad op goede gronden de aanvragen om een toevoeging heeft afgewezen. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het beleid van de raad, de wetgeving en de rechtspraak geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt dat ook voor niet-aangehouden verdachten recht op gefinancierde rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor bestaat. De rechtbank heeft niet onderkend dat er geen afdoende alternatieven voorhanden waren en dat bijstand door een advocaat noodzakelijk was. Voorts volgt uit Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende onder meer het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (PB 2013 L 294) (hierna: Richtlijn 2013/48/EU) dat er, ongeacht of van verdachten de vrijheid is ontnomen, recht bestaat op bijstand door een advocaat. Die bijstand valt dan logischerwijs onder het Nederlandse systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Er dient daarbij bovendien bijzondere aandacht te worden besteed aan de rechten van kwetsbare personen, zoals minderjarigen als zijzelf, aldus [appellanten].
3.1. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat bij het terzake gevoerde beleid aansluiting is gezocht bij jurisprudentie van de Hoge Raad en bij de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, nr. 4003). Uit die jurisprudentie, onder meer uit het arrest van 30 juni 2009 in zaak nr. 08/02411, ECLI:NL:HR:2009:BH3079 (www.rechtspraak.nl), volgt dat een aangehouden strafrechtelijk volwassen of jeugdige verdachte recht heeft op rechtsbijstand door een advocaat voorafgaand aan het politieverhoor en dat een aangehouden jeugdige verdachte tevens recht heeft op bijstand tijdens het verhoor door de politie. [appellanten] zijn echter geen verdachten die zijn aangehouden.
De rechtbank heeft terecht, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013 in zaak nr. 201201945/1/A2, overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden in wetgeving of jurisprudentie voor het oordeel dat ook voor niet-aangehouden verdachten recht op gefinancierde rechtsbijstand voor politieverhoor bestaat en terecht geen aanleiding gezien om dit beleid in zoverre onredelijk te achten.
Dat [appellanten] zich gedwongen voelden gehoor te geven aan de oproep van de politie om naar het bureau te komen, zoals zij ter zitting hebben benadrukt, maakt niet dat de raad in afwijking van zijn beleid de aanvragen om een toevoeging moest inwilligen. Aan het beleid ligt een bewuste keuze ten grondslag, zoals de raad ter zitting nader heeft toegelicht, waarbij de raad het van belang acht dat niet-aangehouden personen op vrijwillige basis verschijnen op het politieverhoor. Dit geldt ook als het niet verlenen van medewerking zou resulteren in aanhouding. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellanten] feitelijk gezien handelingsvrijheid hadden en voorafgaand aan de verhoren hun rechtspositie konden bepalen en anderszins juridisch advies konden inwinnen. Dat [appellanten] ten tijde van het verhoor minderjarig waren, maakt evenmin dat de raad in afwijking van zijn beleid de aanvragen om een toevoeging vanwege bijzondere omstandigheden moest inwilligen. Zij waren ten tijde van het verhoor zestien en zeventien jaar en hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zich in een kwetsbare positie bevonden, zoals zij hebben gesteld.
Richtlijn 2013/48/EU is nog niet geïmplementeerd en de uiterste datum waarop die richtlijn geïmplementeerd had moeten zijn, is nog niet verstreken. [appellanten] kunnen zich derhalve niet rechtstreeks beroepen op Richtlijn 2013/48/EU. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de raad niet gehouden was om anticiperend op die richtlijn een toevoeging te verstrekken, te meer nu die ten tijde van de besluitvorming in deze zaak nog niet was vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
18-680.