201306112/1/A4.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2013 in zaak nr. 12/8793 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot over 2008 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 6 december 2011 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 30 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. L. van den Buijs, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag verstaan: een tegemoetkoming van het Rijk, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder i, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was tot herziening van het aan haar over 2008 toegekende voorschot. Zij voert daartoe aan dat zich hier niet één van de in artikel 21, eerste lid, van de Awir genoemde gevallen voordoet.
2.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een tegemoetkoming herzien op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten. Herziening van een voorschot kinderopvangtoeslag valt niet onder de reikwijdte van deze bepaling, nu deze uitsluitend betrekking heeft op herziening van een definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2008 heeft voldaan en dat de Belastingdienst/Toeslagen derhalve terecht het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 heeft herzien op nihil.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
3.3. Uit de door [appellante] aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde jaaropgave over 2008 van gastouderbureau Kids2Oma blijkt dat de totale kosten van kinderopvang over dat jaar € 15.097,50 bedroegen. Tussen partijen is niet in geschil dat in 2008 in totaal € 13.699,00 is overgemaakt ter voldoening van de opvangkosten over dat jaar. [appellante] heeft gesteld dat zij het resterende bedrag aan opvangkosten contant heeft betaald aan de gastouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201308727/1/A2), dienen contante betalingen gestaafd te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] geen bewijzen van geldopnames heeft overgelegd die corresponderen met door haar overgelegde kwitanties. Daartoe is het volgende in aanmerking genomen. [appellante] heeft twee kwitanties overgelegd om aan te tonen dat zij in 2008 het resterende bedrag aan opvangkosten contant heeft betaald. De eerste kwitantie, gedateerd op 19 december 2008, vermeldt een bedrag van € 701,40. De tweede kwitantie, gedateerd op 24 december 2008, vermeldt hetzelfde bedrag. Op de kwitanties zijn geen data en bedragen vermeldt die corresponderen met data en bedragen die zijn vermeld op bankafschriften, die [appellante] heeft overgelegd om de gestelde contante betalingen aan te tonen. Gelet op het vorenstaande heeft [appellante] niet aangetoond dat zij het resterende bedrag aan kosten over 2008 contant heeft betaald aan de gastouder. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens de jaaropgave over 2008 verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang over 2008 niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 en de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot over dat jaar op nihil heeft gesteld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
402.