201409346/1/A2.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant], wonend te [plaats],
2. de Belastingdienst/Toeslagen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2014 in zaak nr. 14/2017 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 10.203,00.
Bij besluit van 7 februari 2014, aangevuld bij brief van 20 februari 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2013 herzien en de kinderopvangtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 11.548,00.
Bij brief van 19 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
Bij uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 7 februari 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten, dat verzoek zelf voorziend afgewezen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben verweerschriften ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.P. Hermans, bijgestaan door [voormalig medewerkster gastouderbureau], beiden werkzaam bij Van de Vijfeijke Management B.V., en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
[…].
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onder a, bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge de eerste volzin van die bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onder a, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst, en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactoren.
2. [appellant] heeft voor het toeslagjaar 2010 kinderopvang geregeld via [gastouderbureau]. Hij heeft zich in bezwaar laten bijstaan door [voormalig medewerkster gastouderbureau], destijds medewerkster van dat gastouderbureau. Bij brief van 16 januari 2014 heeft [voormalig medewerkster gastouderbureau] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een vergoeding voor door haar of het gastouderbureau verleende rechtsbijstand in bezwaar voor verschillende cliënten, waaronder [appellant]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat verzoek voor al die cliënten bij de brief van 19 februari 2014 afgewezen.
3. De rechtbank heeft het besluit van 7 februari 2014 vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb heeft nagelaten om bij dat besluit te beslissen op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten. Zij heeft vervolgens zelf voorziend dat verzoek afgewezen, omdat de werkzaamheden van [voormalig medewerkster gastouderbureau] niet zijn te beschouwen als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat met het gastouderbureau is afgesproken dat in één besluit, dat betrekking heeft op alle cliënten op wie de brief van 16 januari 2014 ziet, op het in die brief neergelegde verzoek zal worden beslist. Dat is gedaan bij de brief van 19 februari 2014. Die brief dient derhalve te worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gericht besluit op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4.1. Voor zover de Belastingdienst/Toeslagen beoogt aan te voeren dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te overwegen dat voormelde handelwijze in strijd is met artikel 7:15, derde lid, van de Awb, wordt als volgt overwogen.
[appellant] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 7 februari 2014. Hij heeft zich daarbij, onder vermelding van de brief van 19 februari 2014, op het standpunt gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte geen vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten heeft toegekend. Zowel het besluit van 7 februari 2014 als de brief van 19 februari 2014 lagen derhalve bij de rechtbank ter beoordeling voor. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat zij, gelet daarop, niet onder aanvulling van de rechtsgronden heeft mogen toetsen of de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen, om in een afzonderlijke brief te beslissen op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten, in overeenstemming is met artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
Het betoog faalt in zoverre.
4.2. Voor zover de Belastingdienst/Toeslagen beoogt aan te voeren dat de brief van 19 februari 2014 dient te worden aangemerkt als een onderdeel van het besluit op bezwaar en aldus geen strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb bestaat, wordt als volgt overwogen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 7 februari 2014 niet op het door [appellant] gedane verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar beslist. Bij de brief van 19 februari 2014 is alsnog op dat verzoek beslist. Artikel 7:15, derde lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij besluit op bezwaar beslist op een verzoek tot vergoeding van de proceskosten gemaakt voor de behandeling van het bezwaar. Gelet hierop dient de in de brief van 19 februari 2014 neergelegde beslissing te worden aangemerkt als een beslissing die het besluit op bezwaar van 7 februari 2014 completeert, en waartegen het beroep van [appellant] zich mede richt (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3191, en de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2010 in zaak nr. 200909850/1/H2). De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt in zoverre.
5. Gelet hierop heeft de rechtbank het besluit van 7 februari 2014 ten onrechte gedeeltelijk vernietigd op de grond dat daarbij niet is beslist op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten.
Het hoger beroep van [appellant]
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [voormalig medewerkster gastouderbureau] geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener is. Hoewel zij geen officiële juridische opleiding heeft genoten, bestaan haar dagelijkse werkzaamheden onder meer uit het opstellen van bezwaarschriften en heeft zij door jaren van zelfstudie en praktijkervaring relevante juridische kennis opgedaan, aldus [appellant].
6.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 201406774/1/A2 heeft overwogen, is het verlenen van rechtsbijstand door het gastouderbureau gericht op het vergaren van inkomsten, en vormt het verlenen van rechtsbijstand in bezwaar een vast onderdeel van de taakuitoefening van [voormalig medewerkster gastouderbureau]. Voorts laat de inhoud van de processtukken die door [voormalig medewerkster gastouderbureau] zijn ingediend in deze en andere zaken geen andere slotsom toe dan dat zij enige relevante juridische scholing heeft gehad. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat zij geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener is.
Het betoog slaagt.
7. Teneinde te bepalen of de afwijzing van het verzoek van [appellant] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten op andere gronden in stand kan blijven, zal de Afdeling de beroepsgrond van [appellant] behandelen waaraan de rechtbank niet is toegekomen.
8. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen kosten heeft gemaakt voor verleende rechtsbijstand in bezwaar.
8.1. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van heden heeft overwogen, is uitgangspunt van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en de jurisprudentie dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht.
Vaststaat dat [voormalig medewerkster gastouderbureau] namens [appellant] een bezwaarschrift heeft ingediend, zodat een proceshandeling als bedoeld in de bijlage bij het Bpb is verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Nu voorts het gastouderbureau kosten in rekening brengt voor het verlenen van rechtsbijstand, dient ervan te worden uitgegaan dat [appellant] in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die voor vergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen.
Het betoog slaagt.
9. Gelet op het voorgaande, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] derhalve terecht gegrond verklaard, zij het, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. en 5. is overwogen, op onjuiste gronden. De rechtbank heeft verder ten onrechte het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
Conclusie hoger beroepen
10. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het besluit van 7 februari 2014 heeft vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten, alsmede voor zover de rechtbank daarbij dat verzoek heeft afgewezen en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 7 februari 2014. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
De Afdeling zal het besluit van 7 februari 2014, zoals aangevuld bij brieven van 19 februari 2014 en 20 februari 2014, wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vernietigen voor zover daarbij het verzoek om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten is afgewezen. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken wegens verleende rechtsbijstand en stelt het bedrag van die kosten vast op € 490,00, zijnde een punt voor het indienen van het bezwaarschrift.
11. De Belastingdienst/Toeslagen dient verder op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2014 in zaak nr. 14/2017, voor zover zij daarbij het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 februari 2014, kenmerk BOB KG BT12, heeft vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van [appellant] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten, alsmede voor zover de rechtbank daarbij dat verzoek heeft afgewezen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 7 februari 2014;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 februari 2014, zoals aangevuld bij brieven van 19 februari 2014 en 20 februari 2014, kenmerken BOB KG BT12, KST RK en 1515.83.304.T.10.6.0801, voor zover daarbij het verzoek van [appellant] om een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten is afgewezen;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
611.