ECLI:NL:RVS:2015:1966

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201500532/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Alkmaar

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juni 2015 uitspraak gedaan over de aanwijzing van de locatie SP16R in Alkmaar als ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had op 10 december 2014 besloten deze locatie aan te wijzen. Appellant, wonend nabij de locatie, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij meende dat hij niet adequaat was geïnformeerd over het ontwerp van het besluit en dat de locatie ongeschikt was vanwege de nabijheid van zijn woning en de status van het pand als gemeentelijk monument.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht heeft voldaan door het ontwerpbesluit niet aan appellant toe te zenden. Hierdoor kon appellant niet tijdig zijn zienswijze naar voren brengen. Desondanks heeft de Afdeling geoordeeld dat het gebrek in de procedure niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat appellant in de gelegenheid is gesteld om op het definitieve besluit te reageren en er geen andere belanghebbenden zijn benadeeld.

De Afdeling heeft ook de argumenten van appellant over de mogelijke overlast van de ondergrondse container en de afstand tot zijn woning beoordeeld. Het college had voldoende maatregelen genomen om overlast te voorkomen en de locatie was de enige geschikte optie in de Spoorbuurt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van de locatie SP16R heeft kunnen besluiten, ondanks de bezwaren van appellant. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, maar het college is wel verplicht om het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

201500532/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Alkmaar (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2014 heeft het college de locatie SP16R aangewezen als ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J. Duivenvoorden en L. Fellinga, werkzaam bij de gemeente, en D.W. Starreveld, werkzaam bij Stadswerk 072 N.V., zijn verschenen.
Overwegingen
1. De locatie SP16R, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende overzichtstekening, is gesitueerd in de Spoorstraat ter hoogte van nummer 40, voor de woning van [appellant] aan de [locatie 1]. Bij het bepalen van de locatie heeft het college de criteria zoals neergelegd in het "Beleid inzameling huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel in de Binnenstad en de Spoorbuurt", dat is vastgesteld op 7 mei 2013 en bekendgemaakt op 19 juni 2013, gehanteerd.
2. Het besluit van 10 december 2014 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Niet in geschil is dat [appellant] over het ontwerp van het besluit geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Hij stelt dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten, omdat het ontwerpbesluit ten onrechte niet aan hem is toegezonden.
2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2. In het besluit van 10 december 2014 is op perceelniveau bepaald voor wie de bij het besluit aangewezen locatie SP16R als ondergrondse afvalvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval bestemd is. Onder meer de gebruikers van het perceel [locatie 2] worden vermeld. Gelet hierop is het besluit onder meer gericht tot [appellant], zodat het college op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Awb gehouden was tot toezending van het ontwerp daarvan.
2.3. Het college stelt, naast publicatie in het Gemeenteblad, het ontwerpbesluit bij brief van 20 augustus 2014 te hebben toegezonden aan de bewoners van [locatie 2]. Ter adstructie heeft het college een verzendlijst overgelegd. Het heeft de brief niet retour ontvangen.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201205441/1/A3), geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat er een deugdelijke verzendadministratie is.
De brief van 20 augustus 2014 is niet aangetekend verzonden en gericht aan 'de bewoners van'. Tevens ontbreekt op de brief een verzenddatum. Uit de overgelegde verzendlijst blijkt niet op welke datum en aan wie de brief en het bijbehorende ontwerpbesluit zijn verzonden. Uit de stukken blijkt derhalve niet dat het ontwerp aan [appellant] is toegezonden. Daarom kan het niet naar voren brengen van een zienswijze [appellant] redelijkerwijs niet worden verweten.
Het beroep is ontvankelijk.
3. [appellant] betoogt dat het college over de locatiebepaling nauwelijks heeft gecommuniceerd. De overdracht van het pand aan de [locatie 1] vond plaats in maart 2014, maar hij heeft niets vernomen van de plannen. Omdat de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op zijn pand het meeste invloed heeft, had van het college een grotere zorgvuldigheid bij de voorbereiding van het besluit mogen worden verwacht.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het in maart 2013 drie informatieavonden heeft gehouden waaronder een in de Spoorbuurt. Tijdens deze informatieavonden zijn de plattegronden met voorgenomen locaties voor ondergrondse containers getoond. Daarna zijn de plattegronden in digitale versie op de website www.alkmaar.nl/ondergrondse geplaatst. In elke brief en publicatie is verwezen naar deze website. Met de indieners van zienswijzen is telefonisch contact opgenomen en in veel gevallen is ook een huisbezoek afgelegd. Verder zijn er bijeenkomsten geweest van de stuurgroep waarin vertegenwoordigers van buurtvereniging Op de Rails zitting hadden. De informatie met betrekking tot de voorgenomen plaatsing was derhalve reeds lange tijd beschikbaar en gemakkelijk te verkrijgen via internet en buurtbewoners, aldus het college.
3.2. Hoewel het college, zoals het stelt, veel aandacht heeft besteed aan het informeren van bewoners van de Spoorbuurt, volgt uit hetgeen onder 2 tot en met 2.4 is overwogen dat het [appellant] bij de voorbereiding van het besluit van 10 december 2014 ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden zijn zienswijze naar voren te brengen. Nu dit niet gebeurd, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt daartoe dat [appellant] in het kader van de onderhavige procedure de gelegenheid heeft gekregen op het na heroverweging vastgestelde aanwijzingsbesluit te reageren en dat hij daar ook gebruik van heeft gemaakt. Verder acht de Afdeling uitgesloten dat andere belanghebbenden zijn benadeeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de bij besluit van 10 december 2014 aangewezen locatie SP16R niet verschilt van het ontwerp aanwijsbesluit.
4. [appellant] betoogt verder dat het door hem in januari 2014 aangekochte pand 'de Zaanlandsche Bank' de status heeft van gemeentelijk monument en in deze waardevolle status beschermd dient te worden. De aanblik van een ondergrondse afvalcontainer binnen 2 meter afstand van het pand doet hieraan afbreuk. Als hij van de plannen voor het plaatsen van de container had geweten, had hij van de koop afgezien. Verder wijst hij erop dat het stuk grond voor het pand juist een van de weinige stukjes groen is in de Spoorstraat dat behouden moet worden.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van monumenten in de nabijheid van een locatie voor ondergrondse containers geen criterium is waaraan op grond van het beleid getoetst wordt. De boven de grond zichtbare inwerpzuil van de ondergrondse container is 110 cm hoog, 80 cm breed en 80 cm lang. In de Spoorstraat worden, mede als gevolg van de parkeerdruk, alle parkeerplaatsen bijna continue bezet door voertuigen. Deze zijn aanmerkelijk hoger en breder dan de inwerpzuil en staan op dezelfde afstand van de gevel. Gezien de geringe afmetingen van de inwerpzuil doet de ondergrondse afvalcontainer geen afbreuk aan het monument. De locatie voor de woning van [appellant] is met name gekozen omdat het een locatie betreft die halverwege de Spoorstraat is gelegen, waardoor de loopafstanden beperkt kunnen blijven. Door het aanwezige groen gaat de locatie niet ten koste van een parkeerplaats. Dit is van belang omdat er in de Spoorstraat en omgeving sprake is van een hoge parkeerdruk, aldus het college.
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in de monumentale status van het pand in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van locatie SP16R. Het college heeft er terecht op gewezen dat de ruimtelijke uitstraling van de afvalcontainer beperkt is, aangezien het bovengrondse deel (de inwerpzuil) niet hoger is dan 110 cm en de afvalcontainer een beperkte omvang heeft. Derhalve valt niet in te zien dat de container afbreuk doet aan het monument. Dat [appellant], zoals hij stelt, had afgezien van de koop van het pand als hij van de plannen voor het plaatsen van de container had geweten, is geen omstandigheid die het college behoefde te betrekken bij de belangenafweging. Het college heeft de aantasting van het groen niet van dien aard hoeven achten dat het niet in redelijkheid de locatie SP16R heeft kunnen aanwijzen, waarbij het de voorkeur aan het behoud van een parkeervak heeft kunnen geven.
Het betoog faalt.
5. [appellant] voert voorts aan dat hij ernstige overlast en hinder vreest van de ondergrondse afvalcontainer. Het raam van zijn huiskamer bevindt zich binnen een afstand van 2 m van de locatie. De keuken bevindt zich op 7 m afstand en de deur van de woonkamer en het raam van de slaapkamer op hooguit 6 m van de voorgenomen locatie. De kans op geluidoverlast, stank, vliegen en wespen is volgens hem groot en de aanwezigheid van de container heeft een onhygiënisch effect. Uit de overgelegde foto's van de situatie bij een andere ondergrondse container blijkt volgens hem dat zijn vrees voor overlast reëel is. Niet duidelijk is of het college handhavend optreedt, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat op de gekozen locatie de afstand tot de gevel niet kan worden vergroot, omdat de container dan op straat komt te staan of de weg zou moeten worden verlegd. Met betrekking tot de gevreesde geluid- en geuroverlast en de gevreesde hinder van ongedierte heeft het college in het verweerschrift toegelicht dat bij het ontwerp van de ondergrondse container veel aandacht is besteed aan het voorkomen van overlast en hinder. De container beschikt over een inwerptrommel. Hierdoor is er nooit sprake van een directe opening van de container. Ook is de container voorzien van rubberen stootkussens om eventueel geluid van het openen en sluiten van de trommel te beperken. Door de container regelmatig te legen wordt zoveel mogelijk voorkomen dat eventuele geuren vrijkomen. Verder zijn in het Uitvoeringsbesluit 2014 Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Alkmaar regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening moeten worden aangeboden. Indien hieraan niet wordt voldaan, kan handhavend worden opgetreden. De bewoners zijn en worden tevens geïnstrueerd om alleen goed afgesloten vuilniszakken in te werpen, aldus het college.
5.2. Gelet op de wijze van uitvoering van de ondergrondse container is niet aannemelijk dat geluidhinder, stankhinder en overlast van ongedierte als gevolg van een ondergrondse container zodanig zullen zijn dat het college niet tot aanwijzing van locatie SP16R kon overgaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van de plaatsing van de container nabij de voorgevel van zijn woning niettemin zodanig groot zijn, dat het college op grond daarvan toch had moeten afzien van de aanwijzing van deze locatie. Zoals [appellant] ter zitting heeft erkend, wordt door het college handhavend opgetreden indien hij onjuist gebruik van ondergrondse containers meldt.
Het betoog faalt.
6. Tevens voert [appellant] aan dat de locatie niet voldoet aan de richtlijnen van de Koninklijke Vereniging voor afval- en Reinigingsmanagement (hierna: NVRD) en de in de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 november 2011 (ECLI:NL:RBZLY:2011:BU4878; www.rechtspraak.nl) vermelde vereisten dat een ondergrondse container op minimaal 5 m afstand van de gevel van een woning of bedrijf moet worden geplaatst en dat bij hinder voor aanwonenden naar alternatieven gezocht moet worden.
6.1. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan het college rekening had moeten houden met de richtlijnen van de NVRD, zodat het college daaraan niet hoefde te toetsen. De in de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad vermelde vereisten zijn neergelegd in gemeentelijke beleidsregels van Deventer en gelden derhalve niet in Alkmaar. Ook aan die vereisten hoefde het college niet te toetsen.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt ten slotte dat het streven van het college, om containers binnen 75 m van iedere woning te plaatsen, niet betekent dat deze norm in alle gevallen moet worden toegepast. Het college heeft de mogelijkheid om andere locaties te kiezen niet volledig onderzocht en onderbouwd. In andere gemeenten, waaronder Oss en Harderwijk, wordt een loopafstand van 125 m gehanteerd. In Bergen en Alphen aan den Rijn is afwijking mogelijk van de norm van 75 m, aldus [appellant]. Ter zitting heeft hij voorgesteld dat op de Geestersingel nog een container kan worden bijgeplaatst.
7.1. Het college heeft toegelicht dat een van de uitgangspunten van het beleid een laagdrempelige inzameling is. Dit houdt in dat de afstand tussen een woning en een afvalcontainer in beginsel minder is dan 75 meter. In het beleid wordt echter de mogelijkheid gegeven om uitzonderingen te maken op deze loopafstand van 75 m. De Spoorstraat is de enige straat in de Spoorbuurt die bereikbaar is voor de inzamelwagen. Loopafstanden in het hart van de Spoorbuurt lopen daardoor in sommige gevallen al op tot meer dan de door [appellant] genoemde 125 m. In de Spoorstraat is de aangewezen locatie voor de woning van [appellant] de enige geschikte locatie. Indien deze locatie wordt opgeheven dan zouden nog maar 3 huishoudens in de Spoorbuurt een loopafstand van minder dan 75 m hebben en veel meer huishoudens dan nu het geval is een loopafstand hebben die meer dan 125 m bedraagt.
7.2. Gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht en in aanmerking genomen dat [appellant] eerst ter zitting een alternatief heeft genoemd dat de Afdeling wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laat, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het gehanteerde uitgangspunt dat de loopafstand in beginsel niet meer dan 75 m bedraagt, aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van locatie SP16R. Daarbij is in aanmerking genomen dat opheffing van deze locatie zou leiden tot een toename van de loopafstand voor andere bewoners van de Spoorbuurt.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
10. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat het college, gelet op het gebrek vermeld in overweging 3.2, het door [appellant] betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan [appellant] en anderen het voor de behandeling van het beroep door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
563.