ECLI:NL:RVS:2016:1242

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201508430/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de herleidbaarheid van afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 mei 2016 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 22 september 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op 17 september 2015 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. Het college stelde dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college, heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 april 2016. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de huisvuilzak van [appellante] was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer, en dat er een poststuk in de zak was aangetroffen dat naar [appellante] kon worden herleid. [appellante] betwistte dit en voerde aan dat zij op het moment van de overtreding bij haar ouders verbleef en dat de aangetroffen huisvuilzak niet van haar was. De Raad van State overwoog dat het college aannemelijk had gemaakt dat de huisvuilzak aan [appellante] kon worden toegeschreven, en dat de enkele stelling van [appellante] dat zij bij haar ouders verbleef niet voldoende was om aan te tonen dat zij de zak niet verkeerd had aangeboden.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de overtreder in het kader van bestuursdwang en de mogelijkheid om aan te tonen dat men niet verantwoordelijk is voor de overtreding, maar dat dit in dit geval niet was aangetoond.

Uitspraak

201508430/1/A1.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2015 heeft het college zijn beslissing om op 17 september 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 17 september 2015 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
2. [appellante] betoogt dat zij de huisvuilzak niet verkeerd heeft aangeboden. Zij stelt dat nu alleen een foto is genomen van een aan haar gerichte brief die in de vuilniszak zou hebben gezeten niet duidelijk is of de huisvuilzak wel van haar was. Wellicht zaten er wel luiers in de zak waaruit zou zijn gebleken dat de huisvuilzak niet van haar was, aldus [appellante]. Daarnaast stelt [appellante] dat zij de zak niet verkeerd aangeboden kan hebben, omdat zij van 14 september tot en met 19 september 2015 bij haar ouders was. [appellante] onderbouwt deze stelling met een schriftelijke verklaring van haar moeder. Tot slot stelt [appellante] dat zij zich in het verleden aantoonbaar heeft ingezet voor haar omgeving door naar de gemeente te gaan met een deurwaardersbrief die niet voor haar bestemd was. Hieruit blijkt volgens haar dat zij betrokken is bij haar omgeving en huisvuil niet verkeerd aanbiedt.
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:284) is het aantreffen van slechts één poststuk voldoende om aan te nemen dat de aangetroffen afvalstoffen in beginsel tot de geadresseerde kunnen worden herleid. Het college heeft ter zitting toegelicht dat een verkeerd aangeboden huisvuilzak in zijn geheel wordt doorzocht op adresdragers. Wanneer alleen een foto wordt gemaakt van één poststuk betekent dit volgens het college dat in de huisvuilzak één poststuk met een adresdrager is aangetroffen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college beschreven werkwijze in dit geval niet is gevolgd. Er kan daarom van worden uitgegaan dat in de huisvuilzak slechts één poststuk is aangetroffen.
[appellante] heeft met de stelling dat zij al enkele dagen bij haar ouders verbleef op het moment dat de verkeerd aangeboden huisvuilzak werd aangetroffen, niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Zoals het college in het verweerschrift stelt, kan [appellante] de zak ook voor haar vertrek verkeerd hebben aangeboden.
Ook met de stelling dat zij betrokken is bij haar omgeving heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij de huisvuilzak niet verkeerd heeft aangeboden. Dit gegeven leidt er niet toe dat vaststaat dat [appellante] nooit een huisvuilzak verkeerd zal aanbieden.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Michiels w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
578.