201503889/1/A2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2015 in zaak nr. 14/7957 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 van [appellante] definitief berekend en vastgesteld op nihil, alsmede het uitbetaalde voorschot van € 26.592,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2015 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201503879/1/A2 op 23 december 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.B. Spaargaren, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. De Afdeling heeft het onderzoek heropend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2010 gebruik gemaakt van gastouderopvang van haar drie kinderen via [gastouderbureau]. In verband hiermee heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan haar een voorschot toegekend.
Aan het besluit van 18 maart 2014, als gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 4 augustus 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2010 heeft betaald.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 terecht definitief heeft berekend en vastgesteld op nihil en het uitbetaalde voorschot terecht van haar heeft teruggevorderd.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:770) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid. 2.3. Volgens de door [appellante] in bezwaar overgelegde jaaropgave over 2010 van 8 september 2011 bedroegen de kosten van kinderopvang voor drie kinderen in totaal € 43.920,00. Volgens de door [appellante] in hoger beroep overgelegde jaaropgave van 13 oktober 2011 over 2010 bedroegen de kosten van kinderopvang voor drie kinderen in totaal € 30.400,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat gelet op deze verschillende bedragen aan kosten van kinderopvang niet kan worden afgegaan op de juistheid van de jaaropgaves. Bovendien heeft [appellante] in haar nadere reactie in hoger beroep te kennen gegeven dat de bedragen aan kosten van kinderopvang zoals vermeld op beide jaaropgaves niet juist zijn. Gelet hierop kan de totale hoogte van de kosten van kinderopvang over 2010 niet uit de jaaropgaves worden afgeleid. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen, daargelaten de vraag of kan worden afgegaan op de juistheid van de overgelegde jaaropgaves, terecht met de door [appellante] overgelegde betaalbewijzen, waaruit blijkt dat zij in totaal € 29.538,22 heeft betaald, niet aangetoond geacht dat zij alle kosten volgens de jaaropgaves van respectievelijk € 43.920,00 en € 30.400,00 volledig heeft betaald.
2.4. Anders dan [appellante] in haar nadere reactie in hoger beroep heeft aangevoerd, kan de hoogte van de totale kosten van kinderopvang evenmin worden herleid uit de door haar in hoger beroep overgelegde gegevens met betrekking tot vergoedingen van het gastouderbureau aan de gastouder en de verhouding tussen de kosten van gastouderopvang en kosten van het gastouderbureau zoals deze onder meer blijkt uit de jaaropgaves. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit deze stukken niet objectief blijkt wat de hoogte van de totale kosten van kinderopvang over 2010 is geweest. Zij heeft ook geen andere objectieve gegevens overgelegd ter staving van haar standpunt dat de volgens de jaaropgaves vermelde bedragen aan kosten kinderopvang te hoog zijn geweest.
2.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 van [appellante] terecht definitief heeft berekend en vastgesteld op nihil en het uitbetaalde voorschot terecht van haar heeft teruggevorderd.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
362-680.