ECLI:NL:RVS:2016:1524

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
201508240/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag beëindigd wegens gebrek aan zelfstandige woonruimte

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 7 oktober 2015 het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om de huurtoeslag over 2014 te beëindigen, ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had de huurtoeslag van [appellant] per 16 april 2014 beëindigd, omdat de woning niet als zelfstandige woonruimte werd aangemerkt. De rechtbank onderschreef het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij zij stelde dat de woning van [appellant] niet over een keuken beschikte, wat essentieel is voor de kwalificatie als zelfstandige woonruimte volgens de wet.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de huurovereenkomst als doorslaggevend heeft beschouwd, waarin stond dat de woning geen keuken had. Hij voerde aan dat de feitelijke situatie anders was en dat hij wel degelijk over een keuken beschikte, ondanks het ontbreken van aan- en afvoer voor water. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juni 2016 behandeld. De rechtbank had volgens de Afdeling niet voldoende rekening gehouden met de feitelijke situatie van de woning, maar dit leidde niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat [appellant] niet had aangetoond dat de woning voldeed aan de vereisten voor zelfstandige woonruimte.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag terecht had geweigerd. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van zelfstandige woonruimte in de wet en de noodzaak voor huurders om aan te tonen dat hun woning aan deze vereisten voldoet. De zaak illustreert de strikte eisen die aan zelfstandige woonruimte worden gesteld en de rol van de huurovereenkomst in dit proces.

Uitspraak

201508240/1/A2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2015 in zaak nr. 15/5306 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2015, aangevuld bij besluit van 1 mei 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2014 beëindigd vanaf 16 april 2014.
Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2015, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak en het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 5 augustus 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft op 17 november 2014 huurtoeslag aangevraagd met ingang van 15 april 2014 voor de huur van woonruimte aan de [locatie] in [plaats]. [appellant] woont daar sinds laatstgenoemde datum in een kamer die door de verhuurder wordt aangeduid met nummer [..] (hierna: de woning).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] geen huurtoeslag toegekend omdat de woning geen zelfstandige woonruimte is.
Volgens [appellant] moet zijn woning wel als zelfstandige woonruimte worden aangemerkt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen onderschreven. Daarbij heeft zij overwogen dat de keuken tot de wezenlijke voorzieningen van zelfstandige woonruimte behoort, gelet op vaste jurisprudentie en op de definitie van "zelfstandige woning" in het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Volgens de rechtbank beschikt de woning van [appellant] niet over een keuken, nu dit in de huurovereenkomst is vermeld. De stelling van [appellant] dat een deel van de woning als keuken is ingericht en hij niet afhankelijk is van voorzieningen buiten zijn woning, leidt niet tot een ander oordeel, aldus de rechtbank.
Hogerberoepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de huurovereenkomst. Door in die overeenkomst te vermelden dat de woning geen keuken heeft, doet de verhuurder volgens [appellant] voorkomen dat de woning onzelfstandig is. Onder verwijzing naar de plattegrond van de woning en de door hem overgelegde foto’s van de woning, voert [appellant] aan dat de feitelijke situatie echter niet in overeenstemming is met de huurovereenkomst, nu hij feitelijk zelfstandige woonruimte huurt met alle wezenlijke voorzieningen, waaronder een - door de verhuurder aangelegde - keuken, en hij dus niet afhankelijk is van voorzieningen buitenshuis. Dat hij geen aan- en afvoer voor water in zijn keuken heeft, zoals de Belastingdienst/Toeslagen hem heeft tegengeworpen, laat volgens [appellant] onverlet dat hij een keuken heeft en dat hij aan- en afvoer van water in zijn sanitairblok heeft, zodat hij ook in dat opzicht niet afhankelijk is van voorzieningen buitenshuis. Dit laatste, dat hij niet afhankelijk is van voorzieningen buiten de woning, is volgens [appellant] bepalend, gelet op de jurisprudentie over artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij aansluiting moet worden gezocht (hierna: het BW). Nu aan die voorwaarde is voldaan, moet de woning worden aangemerkt als zelfstandige woonruimte, aldus [appellant].
Regelgeving
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de basisregistratie personen; hierna: de BRP);
b. als geen andere personen met dat adres in de BRP zijn ingeschreven, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 7:234 van het BW, wordt onder een zelfstandige woning verstaan, de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.
Beoordeling van de hogerberoepsgronden
4.1. Voor de uitleg van het begrip zelfstandige woonruimte in de Wht moet, zoals [appellant] terecht heeft aangevoerd, aansluiting worden gezocht bij de definitie ervan in artikel 7:234 van het BW, waarin is bepaald dat daaronder wordt verstaan, de woning die een eigen toegang heeft en die de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 2) blijkt, dat het vereiste dat er geen afhankelijkheid mag zijn van voorzieningen buiten de woning onder andere wil zeggen, dat de woning moet zijn voorzien van een keuken, toilet en wasruimte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0658), moet het gebruik van deze voorzieningen exclusief aan de huurder toekomen.
De Belastingdienst/Toeslagen mag er in beginsel van uitgaan dat op één BRP-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde BRP-adres zijn ingeschreven, aanmerken als medebewoners. Dat is slechts anders bij de onderhuurder en degenen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder. Het is aan de aanvrager van huurtoeslag om aan te tonen dat op dat adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen, door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346 en ECLI:NL:RVS:2012:BY7348.
4.2. Uit de door [appellant] overgelegde informatie van de verhuurder blijkt dat het pand aan de [locatie], door de verhuurder aangeduid als "[…]", door in totaal vijftien personen wordt bewoond. Uit die informatie blijkt ook dat het pand een begane grond met drie kamers en drie verdiepingen met elk vier kamers heeft. [appellant] huurt een kamer op de derde verdieping, die bereikbaar is via de gemeenschappelijke verkeersruimten van het pand en de overloop van die verdieping. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat zijn woning, exclusief de badkamer, een oppervlakte heeft van ongeveer 15 m². Niet in geschil is dat de woning een eigen toegang heeft en is voorzien van een kleine badkamer (natte cel), met daarin een wastafel, douche en toilet, die [appellant] niet met andere bewoners van het pand behoeft te delen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de woning van [appellant] een keuken heeft.
In de huurovereenkomst is vermeld dat de woning onzelfstandig is en niet beschikt over een keuken. Terecht voert [appellant] aan dat de rechtbank dit ten onrechte doorslaggevend heeft geacht. Zeker nu [appellant] gemotiveerd heeft aangevoerd dat de huurovereenkomst niet overeenstemt met de feitelijke situatie, had de rechtbank ook die situatie en de bouwkundige kenmerken van de woning in haar oordeel moeten betrekken. Dat zij dit niet heeft gedaan, leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op het navolgende.
Op de door [appellant] overgelegde plattegrond is de indeling van de derde verdieping weergegeven en zijn symbolen vermeld. Uit die symbolen blijkt dat de woning is voorzien van een toilet, wastafel en douche. Zoals [appellant] ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, bevat de plattegrond geen symbolen waaruit kan worden afgeleid dat de woning een keuken heeft. Ook uit de indeling van de woning blijkt niet dat [appellant] hierover beschikt. Op de door hem overgelegde foto’s van de woning is te zien dat een deel van de woning is ingericht met een werkblad, deels een verbreding van de vensterbank, waarop een elektrische kookplaat en waaronder een koelkast staat. Dit is onvoldoende om die ruimte als keuken aan te merken omdat, naar niet in geschil is, die ruimte geen voorziening voor de aan- en afvoer van water heeft, terwijl dit naar maatschappelijke opvatting behoort tot een keuken. Voorts blijkt uit de foto’s dat het werkblad geen gootsteen heeft. Anders dan [appellant] meent, kan het werkblad dan ook niet als aanrecht worden aangemerkt, nu een aanrecht naar gangbaar taalgebruik een vast werkblad is in een keuken met in ieder geval een gootsteen.
[appellant] heeft met de plattegrond en foto’s dus niet aangetoond dat de woning is voorzien van een keuken, zodat hij niet beschikt over de in r.o. 4.1. vermelde wezenlijke voorzieningen om de woning als zelfstandige woonruimte aan te merken. Dat [appellant] wel aan- en afvoer van water in de badkamer heeft, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Daarmee is de woning immers niet voorzien van de vereiste keuken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/toeslagen de huurtoeslag terecht heeft geweigerd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
615.