201508800/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Mantgum, gemeente Littenseradiel,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Wommels, gemeente Littenseradiel,
3. [appellant sub 3A], wonend te Hinnaard, gemeente Littenseradiel, en [appellant sub 3B], wonend te [woonplaats,
4. [appellant sub 4], handelend onder de naam [bedrijf A], wonend te Boazum, gemeente Littenseradiel,
5. [appellant sub 5A], handelend onder de naam [bedrijf B], en [appellant sub 5B], handelend onder de naam [bedrijf C], beiden wonend te Boazum, gemeente Littenseradiel
en
de raad van de gemeente Littenseradiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Bûtengebiet van de gemeente Littenseradiel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2016, waar zijn verschenen [appellante sub 1], bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door ir. S. Boonstra, [appellante sub 2], bij monde van D. van Ruiten, bijgestaan door H. Tigchelaar, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], bij monde van [appellant sub 5B], bijgestaan door C. Zeldenrust, vergezeld door M. Hemstra, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, en de raad, vertegenwoordigd door S. Herrema, werkzaam bij de gemeente, en J. Kleefstra.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het bestemmingsplan
2. Het plan betreft een integrale herziening van de vorige voor het landelijk gebied geldende bestemmingsplannen. De aanleiding voor deze herziening wordt mede gevormd door de wettelijke verplichting om binnen een periode van tien jaar de bestemming van gronden opnieuw vast te stellen. Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het landelijk gebied van de gemeente Littenseradiel.
3. De planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep van [appellante sub 1]
4. [appellante sub 1] heeft een melkveebedrijf aan de [locatie 1] te Mantgum. Zij kan zich niet met het plan verenigen voor zover daarin aan haar gronden de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Terpen" en "Waarde - Landschap verkaveling" zijn toegekend.
5. Wat betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voert de maatschap aan dat deze bestemming in het ontwerpplan nog niet aan haar gronden was toegekend en dat uit het vaststellingsbesluit niet is op te maken waarom deze bestemming aan haar gronden dient te worden toegekend. In zoverre is het toekennen van deze dubbelbestemming aan haar percelen volgens haar onvoldoende gemotiveerd.
Voorts voert zij aan dat deze dubbelbestemming een belemmering vormt bij eventuele uitbreidingsplannen van het bedrijf. Zij acht deze dubbelbestemming onverenigbaar met het ook aan een deel van de gronden toegekende bouwvlak, waarbinnen reeds is gebouwd.
5.1. In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat het provinciebestuur de archeologische waarden in de provincie heeft onderzocht en heeft vastgelegd in de Fryske Archeologische Monumenten Kaart Extra (hierna: FAMKE). De raad heeft voor het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" gebruik gemaakt van de FAMKE. Voor gronden van [appellante sub 1] is op de FAMKE het advies "karterend onderzoek 1 (middeleeuwen)" gegeven. Dit advies betekent volgens de toelichting bij de FAMKE dat sprake is van gebieden waarin zich archeologische resten kunnen bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. In de toelichting op de FAMKE wordt aanbevolen om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De raad heeft op basis van de FAMKE aan gronden van [appellante sub 1] met dit advies de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend.
5.2. [appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de FAMKE zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad daar niet in redelijkheid bij heeft kunnen aansluiten. De enkele omstandigheid dat een bouwvlak is toegekend aan een deel van de gronden en de bodem binnen het bouwvlak door gebruik en bebouwing reeds is verstoord, betekent niet dat ter plaatse geen archeologische resten zijn te verwachten, nu het bouwvlak niet volledig is bebouwd en in grondlagen dieper dan de lagen die zijn verstoord nog steeds archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Daarnaast blijkt uit de door de raad vastgestelde verbeelding aan welke gronden deze ten opzichte van het ontwerpplan nieuwe dubbelbestemming is toegekend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de keuze voor de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor een deel van het perceel [locatie 1] onvoldoende heeft gemotiveerd. Het aangevoerde geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze dubbelbestemming aan gronden van [appellante sub 1] heeft kunnen toekennen. Gelet op artikel 42, leden 42.2 en 42.3, van de planregels behoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voor bodemingrepen die niet dieper gaan dan 30 cm of een kleinere oppervlakte hebben dan 500 m2 of die het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen. [appellante sub 1] heeft te kennen gegeven dat zij geen voornemens heeft voor het oprichten van bouwwerken of het uitvoeren van werkzaamheden die op grond van deze dubbelbestemming vergunningplichtig zijn. In zoverre wordt zij niet in onevenredige mate door deze dubbelbestemming benadeeld. Het betoog faalt.
6. Wat betreft de dubbelbestemming "Waarde - Terpen", voor zover die aan gronden binnen het bouwvlak is toegekend, voert [appellante sub 1] aan dat op grond van deze bestemming bepaalde activiteiten als strijdig gebruik worden aangemerkt, maar dat deze activiteiten niet binnen de planperiode zullen plaatsvinden om reden dat op deze gronden reeds bebouwing aanwezig is. Daarnaast voert [appellante sub 1] aan dat van enig reliëf geen sprake meer is ten aanzien van haar gronden waarop deze dubbelbestemming rust.
6.1. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting staat dat in het beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet (bijlage 8 bij de plantoelichting) onder meer de terpen tot het cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente worden gerekend. Uit dit beeldkwaliteitsplan blijkt dat ter hoogte van de toegekende dubbelbestemming een terp aanwezig was. Ter zitting is komen vast te staan dat hiervan nog een deel in het landschap, ten noordoosten van de Tsjeintgum, zichtbaar is.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad het algemeen belang bij de bescherming van cultuurhistorisch waardevol geachte terpen in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellante sub 1] bij het gevrijwaard blijven van aanvullende vergunningplichten. Daarbij heeft de raad in redelijkheid voor de gehele voormalige terp dit beschermingsregime kunnen opnemen om te waarborgen dat de bescherming van het nog zichtbare deel van de terp op een juiste wijze in de afweging wordt betrokken bij het uitvoeren van de in artikel 49, lid 49.3, van de planregels genoemde werkzaamheden. Hierbij acht de Afdeling voorts van belang dat [appellante sub 1] te kennen heeft gegeven dat dergelijke werkzaamheden niet binnen het desbetreffende deel van het bouwvlak zullen worden uitgevoerd aangezien ter plaatse reeds bebouwing aanwezig is. In zoverre wordt zij niet in onevenredige mate door deze dubbelbestemming benadeeld. Het betoog faalt.
7. Wat betreft de dubbelbestemming "Waarde - Landschap verkaveling" voert [appellante sub 1] aan dat ter plaatse van de desbetreffende gronden van een straalvormige verkaveling weinig tot niets meer over is. Volgens haar is de loop van de sloten decennia terug al aangepast. Verder liggen binnen het bouwvlak geen sloten, zodat de bestemming in zoverre ook ondoelmatig is, aldus [appellante sub 1].
7.1. De raad heeft toegelicht dat deze bestemming ziet op het behoud van een cultuurhistorisch waardevol slotenpatroon, dat zich uitstrekt over een groter gebied dan alleen het bouwvlak. Op luchtfoto’s is volgens de raad het radiale patroon ter plaatse nog steeds goed herkenbaar. Een regeling voor de bescherming van het radiale slotenpatroon was reeds opgenomen in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied - Oost, correctieve herziening 2007". Hoewel dat niet tot behoud van alle sloten heeft geleid, wil de raad deze bescherming wel behouden, nu de bestemming tevens is gericht op herstel.
7.2. Naar het oordeel van de Afdeling is het niet onredelijk dat de raad een groter gewicht heeft toegekend aan de cultuurhistorische bescherming van de kavelstructuur en het slotenpatroon ter plaatse van de gronden van [appellante sub 1] dan aan het belang van [appellante sub 1] om gevrijwaard te blijven van een dergelijke planregeling. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een vergelijkbare planregeling ook in het vorige plan was opgenomen, dat [appellante sub 1] te kennen heeft gegeven dat binnen het bouwvlak geen sloten aanwezig zijn en ook niet gegraven zullen worden alsmede dat het slotenpatroon buiten het bouwvlak reeds decennia aanwezig is. In zoverre wordt [appellante sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet in onevenredige mate benadeeld door deze dubbelbestemming. Het betoog faalt.
8. [appellante sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Zij heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
9. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
10. [appellante sub 2] heeft een agrarisch adviesbureau aan de [locatie 2] te Wommels. Zij heeft het voornemen om de op dit perceel aanwezige bebouwing te verkleinen en te verbeteren. In haar zienswijze heeft zij verzocht om dit bouwvoornemen in het nieuwe plan mogelijk te maken. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft de raad aan het perceel van [appellante sub 2] de bestemming "Bedrijf" toegekend in plaats van de in het ontwerpplan nog toegekende bestemming "Agrarisch". Daarnaast heeft de raad de bij recht toegelaten bebouwing beperkt tot ongeveer de oppervlakte van de na realisatie van de bouwvoornemens aanwezige bebouwing. [appellante sub 2] kan zich niet met deze beperking van de bouwmogelijkheden verenigen.
11. [appellante sub 2] betoogt dat het plan de bouwmogelijkheden op haar perceel in onredelijke mate beperkt. Door de maximale oppervlakte van de toegestane bedrijfsbebouwing te beperken tot 1.150 m2 worden toekomstige ontwikkelingen onmogelijk gemaakt, aangezien de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing na realisatie van het voornemen al 1.113 m2 is. Daarnaast voert zij aan dat volgens het vorige plan bebouwing tot een oppervlakte van 15.000 m2 opgericht mocht worden. Op grond van de mogelijkheden uit het vorige plan heeft zij het voornemen ontwikkeld om de bestaande bebouwing op het perceel te verkleinen en te verbeteren. Nu zij zelf dit initiatief heeft genomen, waardoor bovendien de ruimtelijke uitstraling van het perceel verbetert, vindt zij het onredelijk dat de bouwmogelijkheden in het plan worden beperkt. [appellante sub 2] wil met haar beroep bereiken dat de maximum oppervlakte van de bebouwing bij recht wordt verruimd tot 1.500 m2, welke oppervlakte zij toereikend acht voor eventuele toekomstige uitbreidingen.
11.1. De raad heeft bij het vaststellen van dit plan het uitgangspunt gehanteerd dat op gronden met een bedrijfsbestemming uitsluitend de bestaande bebouwing als zodanig wordt bestemd. Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om de bedrijfsbebouwing in beperkte mate uit te breiden met gebruikmaking van de in artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels geregelde afwijkingsbevoegdheid. De raad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bestaande bedrijven de mogelijkheid moeten hebben om hun bedrijf voort te zetten, dat een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing voor bestaande bedrijven mogelijk is met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid en dat bij grootschalige uitbreiding een verplaatsing vanuit het landelijk gebied naar een bedrijventerrein aangewezen is.
11.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid het voornoemde uitgangspunt heeft kunnen hanteren voor bedrijven in het buitengebied. De raad heeft in de omstandigheden dat het voorheen geldende plan ruimere bouwmogelijkheden op het perceel van [appellante sub 2] bood en dat [appellante sub 2] zelf het initiatief heeft genomen voor het verkleinen en verbeteren van de bebouwing in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op het uitgangspunt een uitzondering te maken. De Afdeling acht hiertoe van belang dat in het vorige plan "Buitengebied - West, correctieve herziening 2007" aan het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" was toegekend, op grond waarvan op deze gronden een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf mocht worden uitgeoefend. [appellante sub 2] is hierop een agrarisch adviesbureau gaan uitoefenen. Daarnaast kan [appellante sub 2] geen blijvende rechten ontlenen aan het regime zoals dat ten tijde van het voorheen geldende plan gold. Bovendien heeft [appellante sub 2] ter zitting bevestigd dat haar concrete bouwvoornemens in dit plan bij recht mogelijk zijn gemaakt en dat met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid tot de door haar genoemde 1.500 m2 aan bebouwing kan worden uitgebreid. Het betoog faalt.
12. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]
13. [appellant sub 3A] is exploitant van het agrarisch bedrijf aan [locatie 3] te Itens. Op deze gronden staat een stal voor het houden van vleesvarkens. Voor het houden van vleesvarkens is een milieuvergunning verleend. [appellant sub 3B] stelt dat hij deze gronden met opstallen heeft gekocht. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover de gronden in afwijking van het vorige plan en de verleende vergunningen zijn bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en niet voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.
Ontvankelijkheid
14. De raad betoogt dat het beroep voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 3B] niet ontvankelijk is nu hij geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft. Hiertoe voert de raad aan dat [appellant sub 3B] weliswaar het voornemen heeft geuit om het perceel [locatie 3] in eigendom te verwerven, maar dat een daartoe strekkende koopovereenkomst ontbreekt.
14.1. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Bij de beoordeling daarvan dient in dit geval te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals deze waren voor het einde van de termijn waarin tegen het besluit van 29 september 2015 beroep kon worden ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 3B] een conceptleveringsakte van het perceel in het geding gebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellant sub 3B] toegelicht dat deze conceptleveringsakte ongewijzigd is verleden op 19 februari 2016. Uit de leveringsakte volgt dat het perceel is verkocht en geleverd aan [bedrijf D] en dat deze vennootschap daarbij is vertegenwoordigd door [appellant sub 3B]. [appellant sub 3B] heeft de koopovereenkomst niet overgelegd. Gelet hierop zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij belanghebbende is bij het besluit van 29 september 2015.
14.2. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 3B].
Inhoudelijk
15. [appellant sub 3A] heeft ter zitting zijn beroepsgrond die betrekking heeft op het ontbreken van de mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning op te richten, ingetrokken.
16. [appellant sub 3A] betoogt dat op het perceel jarenlang een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, een vleesvarkensbedrijf, is gevestigd waarvoor laatstelijk, op 17 juni 2002, een wijzigingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer is verleend voor het houden van maximaal 2.700 vleesvarkens. Daarnaast is op 3 november 2010 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe stal. In het bestemmingsplan is aan het perceel echter de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" toegekend. Deze aanduiding staat aan het vergunde gebruik in de weg.
16.1. De raad erkent dat aan de gronden de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf" in plaats van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" had moeten worden toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Het betoog slaagt.
17. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond. De Afdeling zal hierna onder de conclusie van deze uitspraak, in het bijzonder onder 22, aangeven tot welk gevolg voormeld gebrek leidt.
De beroepen van [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 4]
18. [appellant sub 5A] heeft een hout- en tuinhoutbedrijf aan [locatie 4] te Boazum en [appellant sub 5B] heeft een bouw- en aannemingsbedrijf aan [locatie 5]. [appellant sub 4] heeft een straalbedrijf aan [locatie 6]. De drie bedrijven vormen samen een bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegelaten. Voor het straalbedrijf van [appellant sub 4] is een specifieke aanduiding opgenomen. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] kunnen zich niet met de aan het perceel van [appellant sub 4] toegekende aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - straalbedrijf" verenigen. [appellant sub 4] kan zich niet met het plan verenigen voor zover het voorziet in meer dan de bestaande drie bedrijven op het bedrijventerrein en het de bouw van nieuwe bedrijfswoningen op kortere afstand van zijn bedrijf mogelijk maakt.
Het beroep van [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B]
19. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] voeren aan dat het toegelaten straalbedrijf een bedrijf in een te zware milieucategorie is voor deze locatie. Volgens hen had de raad de toegelaten bedrijfsactiviteiten moeten beperken tot activiteiten die wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar zijn met een bedrijf in milieucategorie 3.2. Zij wijzen hiertoe op de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstand van 200 meter voor een straalbedrijf ten opzichte van woningen. Hun twee bedrijfswoningen en acht burgerwoningen in de kern Boazum liggen ruim binnen deze afstand. In de huidige situatie veroorzaakt het straalbedrijf veel geluid-, geur- en stofhinder ter plaatse van de omliggende woningen. De raad had dit bedrijf uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening dan ook niet als zodanig kunnen bestemmen, aldus [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B]. Verder wijzen zij erop dat aanvankelijk de aan [appellant sub 4] verleende milieuvergunning is vernietigd door de Afdeling in haar uitspraak van 5 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV8619, om redenen die verband houden met de aspecten geur en luchtkwaliteit en dat zij de bekendmaking van de nieuwe vergunning vervolgens over het hoofd hebben gezien. 19.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het straalbedrijf een bestaand legaal bedrijf is. De Afdeling stelt vast dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan op dezelfde gronden een straalbedrijf was toegelaten. In de VNG-brochure wordt voor milieugevoelige objecten een afstand van 200 meter tot metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven met stralen als activiteit aanbevolen. Vaststaat dat de dichtstbij gelegen bedrijfswoning op het perceel [locatie 5] op ongeveer 30 meter afstand en de dichtstbij gelegen woning in de kern Boazum op ongeveer 90 meter afstand van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - straalbedrijf" staan. Er wordt derhalve niet aan de aanbevolen richtafstand van 200 meter uit de VNG-brochure voldaan.
Zoals blijkt uit eerdere uitspraken van de Afdeling - onder meer uit de uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2892 - zijn de richtafstanden in de VNG-brochure bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. Daarnaast zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure niet bedoeld voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen en kan voor een bedrijfswoning op een bedrijventerrein in het algemeen een grotere milieubelasting aanvaardbaar worden geacht dan voor een burgerwoning. Het laten voortbestaan van een bestaande situatie kan echter onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben geen concrete omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad de milieugevolgen vanwege het straalbedrijf voor de desbetreffende woningen had moeten onderzoeken. De enkele stelling dat zij in de bestaande situatie veel geluid-, geur- en stofhinder ondervinden is daarvoor onvoldoende. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan [appellant sub 4] een milieuvergunning is verleend voor een straalbedrijf op deze locatie en dat hij bij de uitvoering van zijn activiteiten aan milieuregels is gebonden, waaronder de regel dat het stralen in een straalcabine dient plaats te vinden. Voor zover [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] aanvoeren dat het stralen met regelmaat wordt uitgevoerd met openstaande deuren, overweegt de Afdeling dat dit een aspect van handhaving betreft dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. In hetgeen [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gevolgen van de aanwezigheid van het straalbedrijf op minder dan 200 meter afstand van de woningen dermate groot zijn dat de raad niet in redelijkheid de bestaande situatie als zodanig heeft kunnen bestemmen. Hierbij betrekt de Afdeling verder dat de raad heeft gesteld dat hij niet verwacht dat het bedrijf binnen de planperiode zal worden beëindigd. Voorts verwacht de raad niet dat het gemeentebestuur actief zal proberen de bedrijfsactiviteiten op het perceel te beëindigen, zodat het bedrijf niet onder het overgangsrecht kan worden gebracht. Het betoog faalt.
19.2. Het beroep van [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
20. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de voor het bedrijventerrein geldende planregeling. Het plan laat volgens hem te veel ruimte aan andere bedrijven om zich op het bedrijventerrein te vestigen. Dit zal volgens hem leiden tot wanorde op het bedrijventerrein. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid aan deze bedrijven om nieuwe bedrijfswoningen op te richten op kortere afstand van zijn bedrijf dan de bestaande woningen. Hij vreest dat hij in dat geval niet meer aan de voor hem geldende milieuvoorschriften kan voldoen. Hij wijst op het vorige bestemmingsplan waarin een voor hem werkbare planregeling was opgenomen. Volgens hem had de vorige planregeling, op grond waarvan maximaal één bedrijf per perceel en in totaal drie bedrijven op het bedrijventerrein waren toegelaten, dan ook in dit plan overgenomen moeten worden.
20.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling stelt vast dat op grond van het vorige plan per bouwperceel ten hoogste één bedrijf was toegestaan. Het in deze procedure bestreden plan laat in het algemeen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toe op het bedrijventerrein, waarbij niet langer de regel geldt dat per bouwperceel ten hoogste één bedrijf is toegestaan. [appellant sub 4] heeft zijn vrees dat dit zal leiden tot wanorde op het bedrijventerrein niet voldoende geconcretiseerd. Gelet hierop en op de ruimtelijke uitstraling van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de regel dat per bouwperceel ten hoogste één bedrijf is toegestaan niet in dit plan over te nemen. Het betoog faalt in zoverre.
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder c, van de planregels geldt voor het bouwen van bedrijfswoningen de regel dat het aantal bedrijfswoningen ten hoogste één per bedrijf zal bedragen. Nu op grond van het plan meer bedrijven dan de bestaande drie bedrijven op het bedrijventerrein zijn toegelaten, staat het plan er niet aan in de weg dat nieuwe bedrijfswoningen op kortere afstand van het straalbedrijf worden opgericht dan de thans aanwezige bedrijfswoningen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij de gevolgen van het oprichten van nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein voor de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 4] onvoldoende in ogenschouw heeft genomen bij de voorbereiding van het plan. Evenmin heeft de raad onderzocht of, in het geval bedrijfswoningen op kortere afstand van het bedrijf van [appellant sub 4] worden opgericht, ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Gelet hierop is het bestemmingsplan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Het betoog slaagt.
20.2. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond. De Afdeling zal hierna onder de conclusie van deze uitspraak aangeven tot welk gevolg voormeld gebrek leidt.
Conclusie en proceskosten
21. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] niet-ontvankelijk is voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3B], en dat de beroepen van [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] ongegrond zijn.
22. Gelet op hetgeen is overwogen onder 17, is het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ontvankelijk, gegrond. Gelet hierop dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover aan de gronden ter plaatse bekend als [locatie 3] de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" is toegekend.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Daartoe zal de Afdeling bepalen dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", voor zover die is toegekend aan de gronden ter plaatse bekend als [locatie 3], wordt vervangen door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf". De uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het bestreden besluit.
Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat aan deze gronden deze aanduiding had moeten worden toegekend en dat [appellant sub 3A] ter zitting heeft toegelicht dat zijn bezwaar tegen het plan vervalt indien het plan in bovenvermelde zin wordt gewijzigd. Nu deze gronden in het vorige plan al waren bestemd voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, acht de Afdeling het voorts niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
Als gevolg hiervan kan op dit perceel een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend.
23. Gelet op hetgeen is overwogen onder 20.2, is het beroep van [appellant sub 4] gegrond. Gelet hierop dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het plan nieuwe bedrijfswoningen mogelijk maakt op kortere afstand van het bedrijf van [appellant sub 4] dan de bestaande bedrijfswoningen.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Daartoe zal de Afdeling bepalen dat artikel 7, lid 7.2.1, onder c, van de planregels wordt vervangen door een planregel op grond waarvan nieuwbouw van bedrijfswoningen niet is toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen. De uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het bestreden besluit.
Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat hij er geen bezwaar tegen heeft indien de mogelijkheden voor de bouw van nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden beperkt en dat [appellant sub 4] ter zitting heeft toegelicht dat zijn bezwaar tegen het plan in zoverre vervalt indien het plan in bovenvermelde zin wordt gewijzigd. Omdat [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij niet voornemens zijn om nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein op te richten, acht de Afdeling het voorts niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
Als gevolg hiervan is nieuwbouw van bedrijfswoningen op het bedrijventerrein niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen. Deze beslissing staat er niet aan in de weg dat de raad bij een eventuele toekomstige herziening van het plan met inachtneming van deze uitspraak kan besluiten om een nieuwe planologische regeling vast te stellen voor de bouw van bedrijfswoningen op dit bedrijventerrein.
24. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
25. Ten aanzien van [appellant sub 3A] en [appellant sub 4] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de overige partijen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], handelend onder de naam "[bedrijf A]", en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ingesteld door [appellant sub 3A], gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Littenseradiel van 29 september 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bûtengebiet van de gemeente Littenseradiel" voor zover het betreft:
a. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" voor zover die is toegekend aan de gronden ter plaatse bekend als [locatie 3] te Itens;
b. artikel 7, lid 7.2.1, onder c, van de planregels;
IV. bepaalt dat de gronden bedoeld onder III.a. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf" hebben;
bepaalt dat artikel 7, lid 7.2.1, onder c, van de planregels als volgt komt te luiden: "nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen";
V. bepaalt dat deze uitspraak voor zover het betreft de planonderdelen genoemd onder IV in de plaats treedt van het besluit van 29 september 2015 voor zover dat is vernietigd wat betreft de planonderdelen genoemd onder III;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 5A], handelend onder de naam "[bedrijf B]", en [appellant sub 5B], handelend onder de naam "[bedrijf C]", ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Littenseradiel tot vergoeding van bij [appellant sub 4], handelend onder de naam "[bedrijf A]", in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Littenseradiel tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Littenseradiel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 4], handelend onder de naam "[bedrijf A]", en € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 3A] vergoedt;
IX. draagt de raad van de gemeente Littenseradiel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Polak w.g. Boer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
745.
BIJLAGE
Relevante regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet van de gemeente Littenseradiel" bij zaak nr. 201508800/1/R4
Planregels bij het beroep van [appellante sub 1]
Artikel 42 Waarde - Archeologie 2
42.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
42.2 Bouwregels
42.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
[…]
42.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
42.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm:
a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
b. het graven van watergangen;
c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
d. het permanent verlagen van het waterpeil.
42.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 42.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 48 Waarde - Landschap verkaveling
48.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap verkaveling' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten.
48.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 51 in ieder geval gerekend:
- het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
48.3 Afwijken van de gebruiksregels
48.3.1 Werken en werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 48.2 in die zin dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:
a. het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige noodzaak;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten, dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling', waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.
Artikel 49 Waarde - Terpen
49.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Terpen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen.
49.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 51 in ieder geval gerekend:
a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden anders dan ten behoeve van het oprichten van bebouwing binnen de andere daar voorkomende bestemming(en);
b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
49.3 Afwijken van de gebruiksregels
49.3.1 Werken en werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 49.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:
a. het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterlopen gaat;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Terpen', waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.
Planregels bij het beroep van [appellante sub 2]
Artikel 5 Bedrijf
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Vergroten gezamenlijke oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen tot ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak en tot ten hoogste 150% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing wordt vergroot, mits:
a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
b. de bestaande verkeersinfrastructuur afdoende is voor de vergroting van de bedrijfsactiviteiten;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
[…]