201600047/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het college zijn beslissing om op 1 oktober 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 125,00 en bepaald dat dit bedrag voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 7 juni 2016. Partijen zijn niet verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een papieren tas met daarin huisvuil, die op 1 oktober 2015 naast de ondergrondse afvalcontainer, gelegen ter hoogte van het perceel Witte van Haemstedestraat 27, is aangetroffen. Op de tas staat het beeldmerk van winkelketen Zara. Omdat volgens het college in de tas zowel een brief als een geopende enveloppe met de adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de tas van [appellant] afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 dienen afvalstoffen te worden aangeboden in een gesloten verpakking met een maximale inhoud van 60 liter.
3. [appellant] betoogt dat hij niet degene is geweest die de tas verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Daartoe voert hij aan dat de tas niet van hem afkomstig is, omdat hij nooit aankopen doet bij winkelketen Zara. [appellant] stelt dat de toezichthouder de brief en enveloppe mogelijk op straat en niet in de tas met huisvuil heeft aangetroffen.
Verder stelt hij dat de aangetroffen brief wellicht abusievelijk bij een ander is bezorgd en dat diegene de brief in de tas heeft gedaan en vervolgens verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. [appellant] stelt aan hem geadresseerde poststukken altijd netjes te archiveren, zodat deze niet tussen het huisvuil terecht kunnen zijn gekomen.
3.1. Blijkens een door een toezichthouder op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt rapport is op 1 oktober 2015 een papieren tas met daarop het beeldmerk van winkelketen Zara naast een ondergrondse afvalcontainer, gelegen ter hoogte van het perceel Witte van Haemstedestraat 27, aangetroffen en bevonden zich daarin een brief en een geopende enveloppe met daarop de adresgegevens van [appellant]. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361), mag een bestuursorgaan, in dit geval het college, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt rapport. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De enkele stelling dat de brief en enveloppe op straat kunnen zijn gevonden, acht de Afdeling onvoldoende om de juistheid van het rapport te betwijfelen. Nu volgens het rapport in de papieren tas een brief en een enveloppe zijn aangetroffen met daarop de adresgegevens van [appellant], is de tas met huisvuil tot hem herleidbaar. 3.2. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.3. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de aangetroffen brief en enveloppe wellicht verkeerd zijn bezorgd en dat een ander de tas verkeerd ter inzameling heeft aangeboden, overweegt de Afdeling dat [appellant] de stelling omtrent de onjuiste postbezorging niet heeft onderbouwd met concrete gegevens. Met de enkele stelling omtrent de onjuiste postbezorging acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] niet degene is geweest die de tas verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Met de enkele stelling van [appellant] dat hij nooit bij winkelketen Zara aankopen doet, acht de Afdeling dit evenmin aannemelijk gemaakt.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen. De toezichthouder had hem na constatering van de onjuist aangeboden huisvuilzak in de gelegenheid moeten stellen het huisvuil zelf te verwijderen ter voorkoming van de toepassing van bestuursdwang, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
4.2. Bij de besluiten van 23 oktober 2015 en 18 december 2015 heeft het college gemotiveerd dat het bij de toepassing van spoedeisende bestuursdwang toepassing heeft gegeven aan beleid dat is gericht op het schoon houden van de stad en het vrijwaren van de openbare weg van afvalstoffen. Volgens het college is bij verkeerd aangeboden huisvuil onmiddellijk optreden geboden onder meer gelet op de mogelijke vuilaantrekkende werking daarvan. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat huisvuil snel ten prooi valt aan vandalisme, zwerfkatten en vogels.
Het college heeft, gelet op deze motivering, in redelijkheid kunnen besluiten direct over te gaan tot verwijdering van de tas, zonder [appellant] de gelegenheid te bieden de overtreding zelf ongedaan te maken.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de in rekening gebrachte kosten van de toepassing van bestuursdwang te hoog zijn.
5.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
5.2. De stelling van [appellant] dat de hoogte van de kosten niet in verhouding staat met het stuk papier dat op straat is aangetroffen geeft de Afdeling geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de stelling van het college dat de vastgestelde kosten ter hoogte van € 125,00 de werkelijk gemaakte kosten betreffen voor de verwijdering van de tas met huisvuil.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
163-833.