201507558/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Strijbeek, gemeente Alphen-Chaam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2015 in zaak nr. 15/1599 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een gedeelte van de geitenstal van [vergunninghouder] op het perceel [locatie 1] te Strijbeek, kadastraal bekend gemeente Chaam, sectie [...], nummers [...], afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Roelands en mr. J.C. Stouten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door A.J.C. van de Heijning, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie 2] te Strijbeek op ongeveer 60 m afstand van de geitenstal. Hij heeft het college verzocht een deel van die stal te doen verwijderen, aangezien de stal gedeeltelijk buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak is gebouwd. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat de stal overeenkomstig de daarvoor verleende vergunning is gebouwd en derhalve geen sprake is van een overtreding. De rechtbank heeft het standpunt van het college gevolgd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college handhavend kan optreden. De bouwvergunning is in strijd met het bestemmingsplan verleend en zowel het college als [vergunninghouder] waren ten tijde van de vergunningverlening daarvan op de hoogte. Verder blijkt uit een checklist dat [vergunninghouder] niet heeft gebouwd volgens de bouwvergunning, aldus [appellant].
2.1. Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college een bouwvergunning verleend voor onder meer de geitenstal. Tegen dat besluit is geen bezwaar en beroep ingesteld, zodat de vergunning in rechte onaantastbaar is. Op grond van het overgangsrecht van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Niet in geschil is dat de bouwvergunning in strijd met het toentertijd ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" is verleend, omdat een deel van de geitenstal is gebouwd buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 1 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH9253) heeft overwogen kan niet handhavend worden opgetreden tegen een bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan, maar in overeenstemming met een in rechte onaantastbare vergunning. Een dergelijk bouwwerk moet worden geacht legaal te zijn. Er is geen grond om hierover anders te oordelen in het geval het bevoegd gezag en/of de houder van de vergunning op de hoogte waren of hadden behoren te zijn van strijdigheid met het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen brengt de rechtszekerheid mee dat ook dat geval niet handhavend kan worden opgetreden. Wat de door [appellant] bedoelde checklist betreft heeft het college ter zitting toegelicht dat de daarin opgenomen aantekening dat niet volgens de vergunning is gebouwd, ziet op wijzigingen aan de gevel en niet op de situering van de stal. Deze situering is precies volgens de vergunning, aldus het college. Verder heeft het college uiteengezet dat ten tijde van het nemen van het besluit van 10 september 2014 ten aanzien van deze wijzigingen geen strijd bestond met de verleende vergunning. Nu dit niet of onvoldoende is weersproken moet van dat standpunt worden uitgegaan.
Gelet op het vorenstaande is in zoverre geen sprake van een overtreding. Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat een aantal aan de vergunning verbonden voorschriften niet is nageleefd. Het college had ook op die grond handhavend moeten optreden, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a.
3.2. De door [appellant] bedoelde voorschriften verplichten tot het schriftelijk melden van de aanvang en voltooiing van de bouw en tot het uitzetten van de hoekpunten van het bouwperceel met piketpalen. Met handhaving van deze voorschriften kan niet worden bewerkstelligd dat de stal, gedeeltelijk, wordt afgebroken. Ook in zoverre bestond geen grond handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het vorenstaande, behoeven de hogerberoepsgronden die betrekking hebben op legalisering van de stal geen bespreking meer.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
190-769.