201509356/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 november 2015 in zaak nr. 15/1583 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] tot branchewijziging afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door W. Manchanda-Dharmlal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen heeft [appellant] ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
1. [appellant] had tot 1 januari 2013 een vaste standplaats op zaterdag en een dagplaats op maandag, woensdag en vrijdag voor de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag voor de afdeling "Gebruikt en Ongeregeld". In verband met nieuwe regelgeving moesten alle bestaande vergunningen worden omgezet. De categorie "Gebruikt en Ongeregeld" komt in het Branchebesluit Den Haag Markten 2012 (hierna: het Branchebesluit) niet meer voor.
Het onderhavige geding ziet uitsluitend op de marktvergunning voor de vaste standplaats op zaterdag.
2. Bij besluit van 31 december 2012 heeft het college aan [appellant] een vergunning voor een vaste standplaats op zaterdag verleend voor de markt aan de Herman Costerstraat met hoofdbranche 3, Mens en Mode, en alle bijbehorende subbranches. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12207 het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartegen heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld. 3. [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor het wijzigen van de branche voor zijn marktvergunning. Hij wil in aanmerking komen voor "Gebruikt en Ongeregeld", thans genaamd "Variatiehandel". Het college heeft de aanvraag bij besluit van 26 september 2014 afgewezen, omdat [appellant] niet onder de doelgroep van ondernemers valt die in aanmerking komt voor de branche "Variatiehandel". Zoals volgt uit de Nieuwsbrief Haagse Markt week 20 - mei 2014 "Knelpunten en oplossingen in branchering" wordt ondernemers die gespecialiseerd zijn in "Gebruikt en Ongeregeld" de mogelijkheid geboden dit opnieuw aan te vragen. Het college beoordeelt vervolgens of deze ondernemers vóór de nieuwe regelgeving daadwerkelijk ongeregelde handel verkochten. De aanvraag wordt ter advisering voorgelegd aan de Commerciële Branchecommissie (hierna: de CBC). Aan de hand van de bekendheid van de ondernemer op de markt en de verklaring van de marktmeesters wordt beoordeeld of een ondernemer voorheen ‘ongeregelde’ handel verkocht. De marktmeesters gaan hierbij uit van de verkoop in de jaren 2010-2013. Op basis van deze informatie is de CBC tot de conclusie gekomen dat [appellant] in het verleden weliswaar van assortiment wisselde, maar dat hij altijd (dames) kleding verkocht en geen ‘ongeregelde’ handel. Het college heeft zich gebaseerd op het advies en de afwijzing van de aanvraag bij besluit van 22 januari 2015 in bezwaar gehandhaafd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het advies van de CBC heeft mogen baseren. Hij twijfelt aan de representativiteit van belangenvereniging VETRA wegens het kleine aantal leden en het onvoldoende functioneren van de vereniging als organisatie. Derhalve kon door de rechtbank niet zonder meer worden aangenomen dat de CBC een afspiegeling van de markt is, aldus [appellant]. Bovendien, zo stelt hij verder, is hij ten onrechte niet door de CBC gehoord zodat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.1. Ingevolge artikel 1 van het Reglement Adviescommissie Haagse Markten 2012 (hierna: het reglement) heeft de Adviescommissie Haagse Markten (hierna: de Commissie) tot doel het college gevraagd en ongevraagd advies te geven over het marktbeleid, over branchering en over algemene marktaangelegenheden, maar niet over personen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is de Commissie als volgt samengesteld:
a. het Hoofd van de afdeling Markten van de Dienst Stadsbeheer (voorzitter);
b. twee vertegenwoordigers van de CVAH;
c. twee vertegenwoordigers van VETRA;
d. de Marktmanager van de afdeling Markten van de dienst Stadsbeheer;
e. ambtenaren aan te wijzen door de directeur van de Dienst Stadsbeheer.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kent de Commissie Marktkamers en twee marktenoverstijgende overlegstructuren.
Ingevolge het vijfde lid adviseren de Marktkamers de Commissie over zaken die specifiek hun markt betreffen.
Ingevolge het zesde lid zijn de marktenoverstijgende overlegstructuren:
a. de CBC;
b. het Uitvoeringsoverleg.
Ingevolge het zevende lid bestaat de CBC uit de leden als genoemd in artikel 2, eerste lid. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.2. Het betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de CBC een afspiegeling is van de markt. In de CBC zijn de marktkooplieden, rechtstreeks of via de belangenverenigingen CVAH en VETRA, vertegenwoordigd. Gelet op de samenstelling van de commissie, kan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de representativiteit van VETRA, niet leiden tot een ander oordeel. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat leden van VETRA niet op de hoogte zijn van de situatie op de markt aan de Herman Costerstraat. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet is gebleken van een verplichting van de CBC om alvorens het college te adviseren aanvragers te horen en is evenmin gebleken dat het horen van aanvragers ten tijde van de aanvraag van [appellant] behoorde tot de vaste werkwijze van de CBC. Het enkele feit dat [appellant] niet is gehoord door de CBC maakt derhalve niet dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor "Variatiehandel". Hij voert aan dat hij met facturen aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de omzetting daadwerkelijk ongeregelde handel op de markt aan de Herman Costerstraat verkocht. Uit de facturen blijkt dat hij ook andere goederen dan kleding heeft ingekocht en het gaat daarbij vaak om grote aantallen artikelen, zodat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze voor het overgrote deel op de markt in Den Haag zijn verkocht, aldus [appellant].
5.1. Dit betoog faalt evenzeer. Uit de door [appellant] overgelegde facturen blijkt weliswaar dat hij ook andere goederen dan kleding heeft ingekocht, maar met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan de hand van deze facturen niet geconcludeerd kan worden dat de goederen daadwerkelijk op de markt aan de Herman Costerstraat zijn verkocht. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellant] één keer in de week op de markt in Rotterdam en vier keer per jaar op een markt in Amsterdam goederen verkoopt en dat hij op deze markten alle goederen mag verkopen.
6. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde beroepsgronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat in de overwegingen van de aangevallen uitspraak de rechtbank daarop is ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellant] gronden heeft aangevoerd die zien op de dagplaats op maandag, woensdag en vrijdag, wordt overwogen dat deze gronden in de onderhavige procedure met betrekking tot de vaste standplaats op zaterdag niet aan de orde kunnen komen.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
597.