201504296/2/R1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging, gevestigd te Roermond,
appellante,
en
de raad van de gemeente Stein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Louisegroeveweg - Bramert-Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2015, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten en ing. P.H.M. Alberti, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P.J.J. Joppen en mr. R. Förster, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3850, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 18 februari 2016 een nadere motivering van het besluit van 26 maart 2015 vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vereniging een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 7.3 overwogen dat het besluit van 26 maart 2015 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Hiertoe is als volgt overwogen:
"De Afdeling overweegt dat de planperiode onder de Wro tien jaar bedraagt, zoals is neergelegd in het tweede lid van artikel 3.1. Vaststaat dat in de raadsvergadering van 26 juni 2014 is besloten dat tot 2019 in ieder geval niet zal worden begonnen met de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bramert-Noord. Daarna zal opnieuw worden overwogen of tot de ontwikkeling van deze uitbreidingslocatie wordt overgegaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad er onder deze omstandigheden ten onrechte zonder meer van is uitgegaan dat de zes woningen op termijn deel uit zullen gaan maken van een woongebied. Indien wordt besloten dat de uitwerkingslocatie Bramert-Noord niet wordt gerealiseerd, is niet uitgesloten dat de gronden in een nieuw plan weer een agrarische bestemming krijgen. Nu onzeker is of Bramert-Noord zal worden ontwikkeld, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de agrarische bedrijven alleen in hun huidige omvang mogen blijven functioneren, omdat uitbreiding niet mogelijk is op grond van artikel 21.2 van het bestemmingsplan "Bramert-Noord", waarin is bepaald dat het verboden is het met dat bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. De raad had in zijn besluitvorming de reële kans moeten betrekken dat in een nieuw plan, dat gelet op de actualiseringsplicht in beginsel in 2020 moet worden gemaakt, aan de gronden ter plaatse van de agrarische bedrijven wederom een agrarische bestemming wordt toegekend en in dat kader de vraag of woningbouw verenigbaar is met ruimte voor eventuele uitbreiding die dient te bestaan ten behoeve van een bestendige bedrijfsvoering of verandering van de agrarische bedrijven.
Voorts heeft de raad zich, naar aanleiding van de beroepsgrond van de vereniging dat het gemeentelijke en provinciale beleid waarin als uitgangspunt is genomen dat woningen dienen te worden gerealiseerd in bestaande woonwijken en niet in het buitengebied, ten onrechte op het standpunt gesteld dat dergelijk beleid niet van toepassing is om de reden dat het plangebied en de omringende gronden niet hoeven te worden aangemerkt als buitengebied, omdat aan de gronden een uit te werken woonbestemming is toegekend in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" van 3 juni 2010. Het is immers niet zeker dat de uitbreidingslocatie wordt ontwikkeld. De raad dient alsnog te motiveren waarom het - gegeven het beleid dat voor woningbouw als uitgangspunt hanteert dat dit thuishoort in bestaand bebouwd gebied - passend is om zes woningen te realiseren in het buitengebied.
De raad heeft ten slotte niet aangegeven waarom hij zich op het standpunt stelt dat de bedrijfsvoering van de agrariërs niet wordt belemmerd door klachten over geluidsoverlast van grote landbouwvoertuigen op de weg. De raad dient dit alsnog te motiveren. […]."
2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep gegrond. Het besluit van 26 maart 2015 dient te worden vernietigd.
3. De raad heeft alsnog gemotiveerd waarom hij het plan gelet op de bedrijfsbelangen van de agrariërs aanvaardbaar acht. Hij stelt dat uit de notitie "Reactie op tussenuitspraak RvS bestemmingsplan Louisegroeveweg - Bramert Noord" van Windmill van 7 januari 2016 blijkt dat de zes te realiseren woningen geen belemmering vormen voor de ter plaatse aanwezige bedrijven indien deze willen uitbreiden.
3.1. In de notitie van Windmill van 7 januari 2016 staat dat de woningbouw verenigbaar is met de ruimte voor eventuele uitbreiding ten behoeve van een bestendige bedrijfsvoering van de varkenshouderij van Lemans, de melkrundveehouderij van Alberti en de rundveehouderij van Timmermans. Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf ten opzichte van de woningbouwlocatie is het bedrijf van Timmermans. Dit is gelegen op een afstand van 280 m. In de notitie van Windmill staat dat de milieuinvloed van de vergunde situatie bij Timmermans zeer beperkt is en dat deze bij een mogelijke toekomstige intensivering/uitbreiding van de activiteiten niet tot de woningbouwlocatie zal reiken. Windmill concludeert dat de nieuwe woningen ook geen inbreuk maken op de vergunde geur- en geluidrechten van de op ruimere afstand gelegen bedrijven van Lemans en Alberti. In het geval Lemans, Alberti en Timmermans hun bedrijfsvoeringen willen wijzigen, is de woningbouwlocatie niet maatgevend voor de vraag of aan de geldende milieunormen kan worden voldaan. De bestaande woning aan de Louisegroeveweg 6 ligt op kortere afstand van de bedrijven en is de maatgevende woning, zo staat in de notitie van Windmill.
Verder staat in de notitie van Windmill dat een aandachtspunt kan ontstaan indien de agrarische gronden in de directe nabijheid van het plangebied in de toekomstige situatie niet meer als akkerland worden ingezet, maar voor agrarische doeleinden met een hogere milieubelasting. Daarbij moet worden gedacht aan de teelt van laanbomen, fruitteelt op stellingen of fruitbomen. Een worst-case scenario hierbij is de oprichting van een fruitboomgaard vanwege het mogelijke gebruik van knalapparaten en de mogelijke drift door gewasbeschermingsmiddelen. Windmill concludeert echter dat het onder voorwaarden mogelijk zal kunnen zijn om een fruitboomgaard op te richten.
3.2. De vereniging voert in haar zienswijze aan dat de agrarische gronden in de directe nabijheid van het plangebied door de realisering van de woningbouwlocatie niet meer optimaal zullen kunnen worden ingezet voor andere agrarische doeleinden dan akkerbouw. Zij vreest met name dat de oprichting van een fruitboomgaard op deze gronden niet meer tot de mogelijkheden zal behoren.
3.3. In de tussenuitspraak is reeds overwogen dat de raad, uitgaande van de mogelijkheden voor de agrarische bedrijfsvoering onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Bramert-Noord" toereikend heeft gemotiveerd dat het feitelijk gebruik als akkerland van de landbouwgronden grenzend aan het plangebied geen knelpunten oplevert voor de realisering van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De Afdeling is van oordeel dat in de notitie van Windmill toereikend is gemotiveerd dat gebruik van de landbouwgronden voor agrarische doeleinden met een hogere milieubelasting ruimtelijk aanvaardbaar kan zijn. Weliswaar zullen beperkingen aanwezig zijn indien het gebruik van de gronden als fruitboomgaard wordt toegestaan, maar dit laat onverlet dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woningbouwlocatie verenigbaar is met de belangen van de agrariërs. Hiertoe wordt overwogen dat de raad niet verplicht is een fruitboomgaard als worst-case scenario toe te staan op de gronden die grenzen aan het plangebied.
Het betoog faalt.
4. Verder stelt de raad dat uit de notitie van Windmill blijkt dat de bedrijfsvoering van agrariërs niet wordt belemmerd door klachten over geluidsoverlast van grote landbouwvoertuigen op de Louisegroeveweg. In de notitie van Windmill staat dat de totale geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door zware landbouwvoertuigen en overig verkeer ter plaatse van de woningen minder bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder. De Afdeling stelt vast dat de vereniging deze onderzoeksconclusie niet heeft bestreden in haar zienswijze en leidt hieruit af dat zij in zoverre geen bezwaren meer heeft.
5. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het plangebied en de omringende gronden niet hoeven te worden aangemerkt als buitengebied, omdat aan de gronden een uit te werken woonbestemming is toegekend in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" van 3 juni 2010. Hij stelt voorts dat uit het gemeentelijk beleid blijkt dat Bramert-Noord de laatste potentiële uitbreidingslocatie is van de gemeente Stein en daarom wordt aangemerkt als toekomstige woonlocatie. Voor het overige is er volgens de raad geen gemeentelijk beleid waaruit blijkt dat woningen als uitgangspunt dienen te worden gerealiseerd in bestaande woonwijken en niet in het buitengebied. De raad stelt dat het noodzakelijk is om de zes woningen buiten een bestaande woonkern te realiseren, omdat de woningen zullen worden bewoond door gezinnen waarvan de praktijk heeft uitgewezen dat huisvesting in bestaande woonkernen geen optie is. Volgens hem leidt hun afwijkende leefstijl tot leefbaarheidsproblemen in een bestaande woonkern.
5.1. De vereniging betoogt in haar zienswijze dat de raad geen gehoor heeft gegeven aan hetgeen in 7.3 van de tussenuitspraak is overwogen en ten onrechte volhardt in zijn standpunt dat Bramert-Noord juridisch een uitbreidingslocatie is voor woningbouw en geen buitengebied.
5.2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak in 7.3 reeds geoordeeld dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het plangebied en de omringende gronden niet hoeven te worden aangemerkt als buitengebied. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan. De Afdeling overweegt verder dat de realisering van zes woningen in het buitengebied een andere ontwikkeling is dan de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bramert-Noord zoals deze wordt beschreven in de gemeentelijke visie "Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025", vastgesteld door de raad in 2014. Dat het in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid om de uitbreidingslocatie Bramert-Noord te ontwikkelen betekent niet dat ook het solitair ontwikkelen van zes woningen in het buitengebied daarmee in overeenstemming is. Voor de aan de orde zijnde ontwikkeling had de raad moeten motiveren waarom het - gegeven het beleid dat voor woningbouw als uitgangspunt hanteert dat dit thuishoort in bestaand bebouwd gebied - passend is om zes woningen te realiseren in het buitengebied. Voor zover de raad stelt dat dit uitgangpunt niet volgt uit het gemeentelijke beleid, stelt de Afdeling vast dat dit onjuist is. In de gemeentelijke visie "Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025" staat dat vastgehouden wordt aan het criterium dat inbreiding gaat voor uitbreiding en dat ruimtelijke plannen aan dit criterium worden getoetst.
Het betoog slaagt.
6. Gelet op hetgeen in 5.2 is overwogen, ziet de Afdeling in de nadere motivering van 18 februari 2016 geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 26 maart 2015 in stand te laten.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van 26 maart 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Louisegroeveweg - Bramert Noord";
III. veroordeelt de raad van de gemeente Stein tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Stein aan de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt;
V. draagt de raad van de gemeente Stein op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor weergegeven onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Slump w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
646.