201600163/1/A1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Middelburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 december 2015 in zaken nrs. 15/6362, 15/7712, 15/6426, 15/7854 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college aan Zuiderdiep B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van vijf woningen op de percelen Koningstraat 10, 12, 14, 16 en 18 te Middelburg.
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college, voor zover hier van belang, de daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het besloten de geconstateerde gebreken te herstellen en de motivering van het besluit te verbeteren overeenkomstig de bij het besluit van 11 augustus 2015 gevoegde gewijzigde omgevingsvergunning voor de gewijzigde deelactiviteiten "het bouwen van een bouwwerk" en "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening" en de ongewijzigde deelactiviteiten "het leggen en hebben van aansluitingen op het gemeenteriool" en "het slopen van een bouwwerk in beschermd stads- of dorpsgezicht" en het besluit van 2 februari 2015 voor het overige in stand te laten.
Bij uitspraak van 22 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 11 augustus 2015 vernietigd voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening" en "het bouwen van een bouwwerk". De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 augustus 2015.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni en 4 juli 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Ossewaarde, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, M.J.P. Bastiaanse en J.A.W. Wolf, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuiderdiep B.V., vertegenwoordigd door J. Fierloos, bijgestaan door ing. J. Pluijlaar, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voor de woningen op de percelen Koningstraat 10, 12, 14, 16 en 18 is in strijd met de beheersverordening Binnenstad van 24 juni 2013 zoals deze gold ten tijde van belang. Het college heeft om die reden een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend.
2. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:2128, is het bestemmingsplan "Binnenstad" van 15 december 2015, voor zover het betreft het plandeel dat betrekking heeft op de gronden waarop ook het bouwplan betrekking heeft, onherroepelijk geworden. Het bouwplan is in overeenstemming met dit bestemmingsplan, zodat het bouwplan thans zonder omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan worden gerealiseerd. Gelet hierop bestaat er geen belang meer bij een beoordeling van de gronden van [appellant sub 1] die betrekking hebben op de omgevingsvergunning voor zover daarbij van de beheersverordening is afgeweken. 3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank de gebreken in de totstandkoming van de adviezen van de monumentencommissie ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gepasseerd, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden doordoor niet zijn benadeeld.
3.1. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.2. Niet in geschil is dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde adviezen van de monumentencommissie van 23 oktober 2014 en 30 april 2015 niet overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de verordening Monumentencommissie tot stand zijn gekomen, nu de agenda’s voor de vergaderingen van de monumentencommissie niet zijn bekendgemaakt. De vraag is of de rechtbank deze gebreken in redelijkheid met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft kunnen passeren.
3.3. [appellant sub 2] stelt niet dat hij zelf door het passeren van deze gebreken in de totstandkoming van de adviezen van de monumentencommissie is benadeeld. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is dat hij door het passeren van de gebreken in de totstandkoming van de adviezen van de monumentencommissie is benadeeld. Voorts geeft de enkele stelling dat andere belanghebbenden mogelijk daardoor zijn benadeeld geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
De betogen falen.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens het door [appellant sub 2] overgelegde deskundigenrapport van Mooisticht van 22 januari 2016 kent de rij nieuwbouwwoningen een strak gevelritme en is daarmee herkenbaar als één strak blok ontworpen, hetgeen niet in overeenstemming is met de criteria uit de welstandsnota van Middelburg, waarbij parcellering, individueel herkenbare woningen een herkenbare hiërarchische gevelopbouw en een herkenbare ambachtelijke detaillering een belangrijke rol spelen. In het deskundigenrapport wordt dan ook geconcludeerd dat het bouwplan door zijn ten opzichte van zijn omgeving afwijkende massaopbouw en gevelopzet teveel de monumentale waarden van het beschermd stadsgezicht aantast.
4.1. Het college stelt zich in het verweerschrift primair op het standpunt dat [appellant sub 2] het deskundigenrapport te laat heeft overgelegd.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952), bestaat ook ten aanzien van een advies over welstand in gevallen zoals deze, waarin een in hoger beroep overgelegd advies dient ter toelichting van de in beroep reeds naar voren gebrachte gronden betreffende welstand, geen aanleiding dat advies buiten beschouwing te laten, mits de goede procesorde zich daar niet tegen verzet. 4.3. In het door het college nader ingediende stuk van 27 januari 2016 is door de leden van de monumentencommissie gemotiveerd ingegaan op hetgeen in het rapport van Mooisticht van 22 januari 2016 naar voren is gebracht. De leden van de monumentencommissie stellen zich daarbij onder meer op het standpunt dat het bouwplan voldoende invulling geeft aan het uitgangspunt om opnieuw een karakteristieke rij woonhuizen te vormen, waarbij de woningen herkenbaar zijn als rij en afgebakend zijn met een individueel ontworpen hoekpand. Voorts wordt het standpunt ingenomen dat de door Mooisticht aangehaalde criteria veelal van toepassing zijn op individuele panden in de binnenstad van Middelburg en dat deze criteria niet op dezelfde wijze toepasbaar zijn op de verschillende rijen woningen in de binnenstad van Middelburg.
Voor het oordeel dat deze nadere motivering onjuist is, ziet de Afdeling in de aanvullende reactie van Mooisticht die bij nadere memorie van 17 mei 2016 door [appellant sub 2] is overgelegd geen aanknopingspunten.
4.4. In aanmerking genomen dat de monumentencommissie in diverse adviezen gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over de strijdigheid van het bouwplan met de welstandsnota geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op basis van de adviezen van de monumentencommissie op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Het betoog faalt.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
579.