ECLI:NL:RVS:2016:2342

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
201508893/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen wijziging saneringsplan Beusichem

In deze zaak heeft [appellant], wonend te Beusichem, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 augustus 2015, waarin zijn bezwaren tegen de brieven van 16 december 2014 en 25 februari 2015 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De zaak betreft een wijziging van een saneringsplan voor een locatie in Beusichem, ingediend door VABO Ontwikkeling B.V. Het college had op 16 december 2014 gereageerd op de melding van VABO en goedkeuring gegeven aan de voorgestelde wijziging van het saneringsplan, maar [appellant] was het hier niet mee eens en diende op 24 december 2014 een reactie in. Het college stelde dat deze reactie geen bezwaar was, omdat het niet expliciet als zodanig was aangeduid. [appellant] voerde aan dat zijn brief wel degelijk als bezwaar moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de brief van 16 december 2014 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat [appellant] tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het college heeft ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar vastgesteld. De uitspraak vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

201508893/1/A1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Beusichem, gemeente Buren,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 16 december 2014 heeft het college een reactie gegeven op de melding van VABO Ontwikkeling B.V. (hierna: VABO) tot wijziging van een saneringsplan betreffende de sanering op de locatie [locatie] te Beusichem (hierna: de locatie).
Bij brief van 24 december 2014 heeft [appellant] een reactie op de melding ingediend.
Bij brief van 25 februari 2015 heeft het college gereageerd op de brief van 24 december 2014.
Bij brief van 2 april 2015 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de brief van 25 februari 2015.
Bij brief van 8 juni 2015 heeft [appellant] het college te kennen gegeven dat zijn brief van 24 december 2014 mede als bezwaar tegen de brief van 16 december 2014 moet worden beschouwd.
Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft het college de bezwaren, gemaakt bij brieven van 2 april 2015 en 8 juni 2015, tegen de brieven van 16 december 2014 en 25 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft bij besluit van 16 november 2004 ingestemd met een saneringsplan voor de locatie en op 19 juni 2012 met een wijziging daarvan (hierna tezamen: het saneringsplan uit 2004).
VABO heeft op 17 november 2014 een rapport "Plan van aanpak sanering restverontreiniging [locatie] Beusichem" (hierna: het rapport) ingediend. In het rapport staat vermeld dat een restverontreiniging van met name minerale oliën en BTEXN aanwezig is en dat deze niet gesaneerd kan worden met een in het verleden aangebracht saneringssysteem. Verder staat in het rapport vermeld op welke wijze de bodem- en grondwaterverontreiniging in afwijking van het saneringsplan uit 2004 kan worden gesaneerd.
Het college heeft de indiening van het rapport aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb). Bij brief van 16 december 2014 heeft het college aan VABO te kennen gegeven akkoord te gaan met de voorgestelde wijziging van het saneringsplan onder het stellen van voorwaarden.
[appellant] is eigenaar van de woning aan de Molenweg 8a en heeft bij brief van 24 december 2014 aan het college te kennen gegeven het niet eens te zijn met de wijze waarop de restverontreiniging zal worden gesaneerd. Het college heeft vervolgens naar aanleiding daarvan in de brief van 25 februari 2015 uiteengezet wat de inhoud van de melding is, waarom het college daarmee akkoord is gegaan en dat de reactie van [appellant] van 24 december 2014 geen aanleiding geeft om op de brief van 16 december 2014 terug te komen.
Het college heeft bij besluit van 19 augustus 2015 de bezwaren van [appellant] tegen de brieven van 16 december 2014 en 25 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college bevatten de brieven van 16 december 2014 en 25 februari 2015 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en kan daartegen geen bezwaar worden gemaakt.
2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe allereerst aan dat de brief van 16 december 2014, waarin het college akkoord is gegaan met de melding, wel op rechtsgevolg is gericht en dus als besluit is aan te merken. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de brief door op 24 december 2014 kenbaar te maken dat hij zich niet kan verenigen met de gemelde wijzigingen van het saneringsplan. Verder voert [appellant] een aantal andere argumenten aan ter onderbouwing van zijn stelling dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht.
2.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de reactie van 16 december 2014 geen besluit is, aangezien die moet worden aangemerkt als een reactie op een melding inzake het van toepassing zijn van algemene regels die voor een bepaalde activiteit gelden. Dergelijke reacties zijn volgens het college niet op rechtsgevolg gericht. Daarbij heeft het college verwezen naar de conclusie die advocaat-generaal Widdershoven heeft genomen in de zaken met nrs. ECLI:NL:RVS:2015:14 en ECLI:NL:RVS:2015:36.
2.2. Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wbb, voor zover hier van belang, meldt degene die de bodem saneert wijzigingen van het saneringsplan, waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan gedeputeerde staten.
Ingevolge het vijfde lid kunnen gedeputeerde staten naar aanleiding van de melding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd.
Ingevolge artikel 39a van die wet voeren degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, de sanering uit overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, en overeenkomstig de voorschriften die aan de instemming zijn verbonden. Indien gedeputeerde staten aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, hebben gegeven, wordt bij de uitvoering van de sanering overeenkomstig die aanwijzingen gehandeld.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat VABO, gelet op artikel 39a van de Wbb, gehouden is te saneren overeenkomstig het saneringsplan.
In het rapport, door het college terecht aangemerkt als melding, wordt beschreven op welke wijze, in afwijking van het saneringsplan uit 2004, de restverontreinigingen kunnen worden gesaneerd. In het rapport wordt beschreven dat de restverontreiniging zal worden ontgraven en drains worden aangebracht, waarna de ontgravingsput wordt aangevuld met zand en peilbuizen worden geplaatst ten behoeve van de bemonstering van het grondwater. Het college is akkoord gegaan met deze wijzigingen en heeft daaraan voorwaarden verbonden. De voorwaarden houden in dat de saneringsdoelstelling uit het saneringsplan blijft gehandhaafd en dat na afloop van de grondwatersanering moet worden vastgesteld of wordt voldaan aan de saneringsdoelstelling. In de brief van 16 december 2014 staat dat het besluit tot instemming met het saneringsplan, behoudens de hieraan in de brief gestelde voorwaarden, van kracht blijft.
De gedane melding betreft, anders dan het college meent, niet een melding in verband met algemene regels als genoemd in de conclusie van de advocaat-generaal van 12 november 2014. Het gaat hier immers niet om een melding die niet een voorwaarde is voor de gelding van de algemene regels, waaraan degene die de activiteit verricht zich zonder meer moet houden.
Met de bij brief van 16 december 2014 gestelde voorwaarden heeft het college aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, van de Wbb gegeven. Bij de uitvoering van de sanering moet overeenkomstig die aanwijzingen worden gehandeld. De reactie op de melding heeft derhalve rechtsgevolg.
Gelet op het vorenoverwogene betreft de brief van 16 december 2014 een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.4. Het college heeft gesteld dat, als de brief van 16 december 2014 is aan te merken als besluit, [appellant] niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college te kennen gegeven dat de brief van [appellant] van 24 december 2014 niet als bezwaar is aan te merken, omdat hij daarin niet heeft vermeld dat het een bezwaarschrift betrof. Eerst bij brief van 8 juni 2015 heeft [appellant] het college te kennen gegeven dat zijn brief van 24 december 2014 is bedoeld als bezwaar tegen het besluit van 16 december 2014, terwijl hij dat eerder had kunnen en behoren te doen, aldus het college.
2.5. Het college heeft het besluit van 16 december 2014 door toezending aan VABO bekendgemaakt. Het college heeft op 17 december 2014 in het Provinciaal Blad kennisgegeven van de ontvangst van de melding. [appellant] heeft naar aanleiding van die kennisgeving bij brief van 24 december 2014 een reactie op de melding ingediend. Onder verwijzing naar een rapport van Lengkeek Expertises heeft [appellant] in de brief gewezen op onvolkomenheden en gebreken in het rapport en gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de melding. Hij betoogt dat het college niet met de melding akkoord zou moeten gaan.
[appellant] heeft met deze brief, gelet op de inhoud en strekking daarvan, onmiskenbaar beoogd bezwaar te maken tegen het besluit van 16 december 2014. Deze brief had dan ook moeten worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Dat [appellant] in zijn brief niet expliciet heeft vermeld dat het een bezwaarschrift betrof, doet hieraan niet af. Een dergelijke vermelding is niet van doorslaggevend belang voor de beantwoording van de vraag of het college de brief had moeten aanmerken als bezwaarschrift.
Gezien het vorenoverwogene heeft [appellant] tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2014,
Het college is hieraan ten onrechte voorbij gegaan bij het bestreden besluit.
Aan hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn betoog dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2014, wordt reeds daarom niet toegekomen.
Het betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 augustus 2015 dient te worden vernietigd. Het college van gedeputeerde staten dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe stelt de Afdeling een termijn van 12 weken.
4. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 augustus 2015, kenmerk 2010-005415;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Gelderland op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
163-833.