ECLI:NL:RVS:2016:2504

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
201508045/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van belanghebbenden bij omgevingsvergunning voor woningbouw

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2015, waarin hun beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard niet-ontvankelijk werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 25 september 2014, betreft de bouw van een woning met een vrijstaande garage op het perceel [locatie 1]. De rechtbank oordeelde dat [appellant A] en [appellant B] niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij niet voldeden aan de criteria van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 augustus 2016 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten, vertegenwoordigd door [appellant B] en hun advocaat mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldrop, verschenen. Ook [partij], vertegenwoordigd door mr. D. Heuker, was aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat de afstand van ongeveer 88 meter tussen de woningen van de appellanten en het perceel waar de woning gebouwd zou worden, in combinatie met het kassencomplex dat tussen beide percelen ligt, onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat de appellanten een rechtstreeks betrokken belang hebben bij het besluit.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2016.

Uitspraak

201508045/1/A1.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2015 in zaak nr. 14/7571 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning met vrijstaande garage op het perceel [locatie 1].
Bij uitspraak van 15 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een nadere uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2016, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant B] en bijgestaan door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldrop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. D. Heuker, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning met een garage en de aanleg van een uitrit op het perceel [locatie 1].
2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank hen ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij de omgevingsvergunning. Derhalve heeft de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben in hoger beroep hun beroepschrift herhaald en ingelast.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
[appellant A] en [appellant B] wonen op het perceel [locatie 2]. Vast staat dat de afstand tussen dit perceel en de voorziene woning op het perceel [locatie 1] ongeveer 88 m bedraagt. Verder is niet in geschil dat tussen het perceel [locatie 2] en het perceel [locatie 1] een kassencomplex staat en dat [appellant A] en [appellant B] daardoor vanaf hun perceel geen direct zicht hebben op de voorziene woning. Gelet hierop, in samenhang bezien met de aard, omvang en gevolgen van de voorziene ontwikkeling, is de afstand tussen de betrokken percelen naar het oordeel van de Afdeling op zichzelf onvoldoende grond om een rechtstreeks betrokken belang van [appellant A] en [appellant B] aan te nemen bij het besluit van bij 25 september 2014. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is niet aannemelijk geworden dat het bouwplan gevolgen van enige betekenis heeft op de woon- en leefomgeving van [appellant A] en [appellant B]. In hetgeen zij hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
Voor zover [appellant A] en [appellant B] nog hebben verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7570, die betrekking had op de belanghebbendheid van de betrokken bezwaarmaker bij het aanleggen van een uitrit voorzien op ongeveer 75 m afstand van zijn woning, overweegt de Afdeling dat de desbetreffende uitspraak - anders dan de voorliggende situatie - betrekking had op een uitrit bij een tuincentrum. De ruimtelijke gevolgen van een uitrit bij een tuincentrum - zoals bijvoorbeeld de toename van het aantal verkeersbewegingen en de geluidbelasting - staan naar het oordeel van de Afdeling niet in verhouding met de ruimtelijke gevolgen van een uitrit bij één woning.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande dan ook terecht het beroep van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk verklaard, nu zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het besluit van 25 september 2014.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Stoof
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
749.