ECLI:NL:RVS:2016:2637

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201601574/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke herziening van bestemmingsplan met betrekking tot agrarisch perceel en woonbestemming

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan over het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" dat op 8 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur was vastgesteld. [appellant], wonend te Etten-Leur, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat het wijzigingsplan zijn veehouderij in de nabijheid van het perceel zal beperken in bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 2 september 2016, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat het wijzigingsplan de bestemming van het perceel, dat in eigendom is van [partij], wijzigt van "Agrarisch" naar "Wonen" en "Tuin". De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur op het perceel zijn cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. [appellant] heeft zijn beroepsgronden met betrekking tot luchtkwaliteitsonderzoek ingetrokken, maar blijft zich verzetten tegen de begrenzing van het bestemmingsvlak "Wonen". Hij stelt dat de woonbestemming te dicht bij zijn bedrijfsgebouwen is geplaatst, wat kan leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De Afdeling concludeert dat het college met het wijzigingsplan niet in strijd heeft gehandeld met de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. Echter, het college heeft erkend dat de bedrijfs(ontwikkel)mogelijkheden van [appellant] door de gekozen regeling worden aangetast, en heeft aangegeven dat er een herstelbesluit zal worden genomen. De Afdeling vernietigt het besluit van het college voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Vlaamse schuur, omdat dit in strijd is met de rechtszekerheid. De Afdeling draagt het college op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

201601574/1/R2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Etten-Leur,
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door G.M.J. van Peperstraten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan omvat het perceel [locatie] te Etten-Leur, dat in eigendom is van [partij]. Op het perceel staat onder meer een langgevelboerderij, die bestaat uit een voormalige agrarische bedrijfswoning en een inpandige stal. Om de langgevelboerderij staan een Vlaamse schuur en enkele andere bijgebouwen. De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur zijn cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.
Het wijzigingsplan voorziet in de omzetting van de op dat perceel rustende bestemming "Agrarisch" in de bestemmingen "Tuin" en "Wonen". De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur staan op de gronden met de woonbestemming. De overige gebouwen staan op de gronden met de woonbestemming en de tuinbestemming.
[partij] heeft het perceel [locatie] aangekocht met de bedoeling om de langgevelboerderij geheel te verbouwen tot een burgerwoning. Het plan maakt dit mogelijk, ten dele door een afwijkingsbevoegdheid toe te passen. [appellant] exploiteert een veehouderij op het perceel ten noorden van het plangebied. Hij vreest door het wijzigingsplan te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf.
2. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden met betrekking tot artikel 5, lid 5.5.6, van de planregels en het luchtkwaliteitsonderzoek ingetrokken.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de begrenzing van het bestemmingsvlak "Wonen". Hij voert aan dat het college de woonmogelijkheden binnen dit bestemmingsvlak ten onrechte tot op enkele meters van zijn bedrijfsgebouwen heeft geplaatst en niet heeft beperkt tot alleen de gronden met het woongedeelte van de langgevelboerderij. Door een ruimere begrenzing van de woonbestemming aan te houden, wordt het mogelijk de inpandige stal bij het woongedeelte van de langgevelboerderij te betrekken. Dit stalgedeelte ligt dichter bij zijn bedrijfsgebouwen en biedt hierdoor de mogelijkheid dat een geurgevoelige bestemming dichter bij zijn bedrijfsgebouwen komt. Hierdoor kan hij worden beperkt in zijn bedrijfsactiviteiten en ontstaat voor de desbetreffende woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook de Vlaamse schuur, die op ongeveer zes meter van zijn bedrijfsgebouwen staat, kan voor woondoeleinden gebruikt gaan worden en daarmee een beperking van zijn bedrijfsvoering opleveren, aldus [appellant].
3.1. Het college stelt dat het wijzigingsplan, voor zover hierin de langgevelboerderij als woning wordt bestemd, niet verschilt van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" (hierna: het moederplan) ten aanzien van de beperkingen die dit oplevert voor de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant]. Volgens het college biedt het wijzigingsplan namelijk niet meer bewoningsmogelijkheden dan het moederplan. Weliswaar wordt de bedrijfswoning veranderd in een burgerwoning, maar een burgerwoning is niet meer of minder geurgevoelig dan een bedrijfswoning voor wat betreft nabije veehouderijen, aldus het college. Ten aanzien van de Vlaamse schuur erkent het college dat door de toegekende bestemming [appellant] in zijn bedrijfsmogelijkheden kan worden beperkt, zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 10 juni 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:1697) heeft geoordeeld.
3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.6.12, van de planregels van het moederplan is het college bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Wonen" of "Wonen" en "Tuin", waarbij voor zover van belang moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
b. Er mag geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
c. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.
In het moederplan is aan de locatie waarop het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" betrekking heeft de bestemming "Agrarisch" toegekend.
3.3. De Afdeling overweegt dat het college met het wijzigingsplan toepassing heeft gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid ingevolge artikel 3, lid 3.6.12, van de planregels van het moederplan.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
3.4. Aan het perceel [locatie] is in het wijzigingsplan, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" toegekend. De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur staan op de gronden met de bestemming "Wonen".
3.5. Met betrekking tot het beroep voor zover dat betrekking heeft op de Vlaamse schuur, heeft het college erkend dat door de gekozen regeling de bedrijfs(ontwikkel)mogelijkheden van [appellant] worden aangetast.
Deze inperking beoogde het college niet te maken en het heeft ter zitting aangegeven dat hiervoor een herstelbesluit zal worden genomen. Dit herstelbesluit zal betrekking hebben op het wijzigingsplan voor zover dat het plandeel betreft dat reeds was geschorst bij voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter. De Afdeling ziet aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, nu hiermee iets anders wordt geregeld dan het college heeft beoogd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Vlaamse schuur op het perceel [locatie] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
3.6. Met betrekking tot de woonmogelijkheden die het plan toekent aan de langgevelboerderij overweegt de Afdeling als volgt. Voor zover [appellant] met het betoog over het woon- en leefklimaat stelt dat niet is voldaan aan artikel 3, lid 3.6.12, onder b, van de planregels van het moederplan, op grond waarvan geen sprake mag zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat hiervan sprake is. Zoals ter zitting ook aan de orde is gekomen, zal door de omzetting van agrarische bedrijfsmogelijkheden naar woonmogelijkheden het woon- en leefklimaat op het perceel [locatie] namelijk eerder verbeteren dan verslechteren. In zoverre faalt het betoog van [appellant].
3.7. Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor - waarvan aan de [locatie] sprake is - niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen - hetgeen aan de [locatie] het geval is.
Ingevolge artikel 3.119, eerste lid en onder b, is onverminderd de artikelen 3.115 tot en met 3.117 het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf verboden, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object minder dan 25 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
3.8. Voor zover [appellant] betoogt dat door het plan niet wordt voldaan aan artikel 3, lid 3.6.12, onder c, van de planregels van het moederplan - op grond waarvan zijn bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden niet mogen worden beperkt door in dit geval de mogelijkheid om in de langgevelboerderij geurgevoelige locaties dichter bij zijn bedrijf te realiseren - overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de hiervoor weergegeven artikelen van het Activiteitenbesluit is bepalend voor de vraag of het bedrijf wordt beperkt de vraag of het plan de mogelijkheid biedt dat een geurgevoelig object zodanig dichter bij het bedrijf van [appellant] komt dat de grenzen van 50, respectievelijk 25 meter worden overschreden. Omdat een bedrijfswoning en een burgerwoning in het kader van deze aan te houden afstanden even geurgevoelig zijn, maakt de omstandigheid dat het plan een burgerwoning mogelijk maakt in plaats van een bedrijfswoning hiervoor niet uit, zodat dit aspect buiten beschouwing kan blijven.
De drie door [appellant] genoemde planonderdelen zullen achtereenvolgens in dit licht worden besproken. Ten eerste de bestemming als burgerwoning van de voormalige bedrijfswoning in de langgevelboerderij. Ten tweede de mogelijkheid om te wonen in het voormalige stalgedeelte van de langgevelboerderij. Ten derde de vrees van [appellant] dat dit plan geurgevoelige bijgebouwen dichter bij zijn bedrijf mogelijk maakt.
3.8.1. Over de voormalige bedrijfswoning overweegt de Afdeling dat het moederplan het mogelijk maakte om het oostelijke deel van de langgevelboerderij te gebruiken als bedrijfswoning. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.5, aanhef en onder e, van de planregels van het moederplan mocht de maximale inhoud hiervan 750 m3 zijn.
Het plan maakt het mogelijk om dit deel van de langgevelboerderij te gebruiken als burgerwoning tot een ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder c, van de planregels maximale inhoud van 600 m3. Gelet hierop maakt het plan voor de voormalige bedrijfswoning niet meer mogelijk ten opzichte van het moederplan voor wat betreft de geurgevoeligheid.
3.8.2. Over de mogelijkheid om het voormalige stalgedeelte van de langgevelboerderij als burgerwoning te gebruiken, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 37, lid 37.4 van het moederplan kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit bestemmingsplan ten behoeve van de vergroting van de inhoud van het woongedeelte van een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij door de in het bouwlichaam geïntegreerde bedrijfsruimte(n) bij het woongedeelte te betrekken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. De langgevelboerderij dient opgenomen te zijn in bijlage 5.
b. Het bestaande architectonische karakter en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast. De vergroting dient gericht te zijn op het behoud en / of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
c. De inhoud van het bouwlichaam mag niet worden vergroot.
d. De aanwezige landschappelijke waarden worden niet aangetast.
e. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij de Monumentencommissie.
Artikel 12, lid 12.4, van de planregels bevat een identieke afwijkingsbevoegdheid met identieke afwijkingsvoorwaarden, zij het dat deze voorwaarden betrekking hebben op bewoning door een burger, in plaats van het gebruik van het gebouw als bedrijfswoning. Gelet hierop maakt het plan voor het stalgedeelte van de langgevelboerderij niet meer mogelijk ten opzichte van het moederplan voor wat betreft de geurgevoeligheid.
3.8.3. Over de vraag of het plan geurgevoelige bijgebouwen dichter bij het bedrijf van [appellant] mogelijk maakt, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 3, lid 3.2.6, aanhef en onder a, van de planregels van het moederplan geldt voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels gelden dezelfde regels voor bijgebouwen en overkappingen bij woningen. Derhalve wordt [appellant] ook in dit opzicht ten opzichte van het moederplan niet in zijn bedrijfs(ontwikkel)mogelijkheden beperkt.
3.9. Verder overweegt de Afdeling dat geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het toekennen van een woonbestemming aan de langgevelboerderij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet gerechtvaardigd is.
3.10. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het betoog van [appellant] dat het plan, voor zover dit een woonbestemming toekent aan de langgevelboerderij, hem in zijn bedrijfs(ontwikkel)mogelijkheden beperkt of anderszins in strijd is met een goede ruimtelijke ordening faalt.
4. [appellant] betoogt dat in artikel 12, lid 12.4, onder a, van de planregels wordt verwezen naar bijlage 5. Bijlage 5 is volgens hem echter niet bij het wijzigingsplan gevoegd en er is ook geen bepaling in de planregels opgenomen die verwijst naar bijlage 5 bij het moederplan.
4.1. Het college stelt dat met bijlage 5 wordt bedoeld bijlage 5 van het moederplan. De langgevelboerderij is op die bijlage 5 opgenomen. Ter zitting heeft het college erkend dat door de letterlijke overneming van dit artikel uit het moederplan iets fout is gegaan, waardoor het plan aan duidelijkheid te wensen over laat. Dit kan echter eenvoudig worden hersteld, aldus het college.
4.2. In het wijzigingsplan wordt meermaals verwezen naar bijlage 5. Vast staat dat bijlage 5 niet is gevoegd bij het wijzigingsplan, noch dat er een planregel is opgenomen die verwijst naar het bestemmingsplan "Buitengebied". In zoverre slaagt het beroep en dient het wijzigingsplan te worden vernietigd wegens strijd met de rechtszekerheid voor zover niet ondubbelzinnig kenbaar is waarnaar verwezen wordt met de verwijzing naar bijlage 5.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5. Het beroep is gegrond. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen, dient het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Vlaamse schuur op het perceel [locatie] wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen dient het plan, voor zover hierin niet ondubbelzinnig naar de juiste bijlage 5 wordt verwezen wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd.
6. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak voor het vernietigde planonderdeel een nieuw plan vast te stellen. De Afdeling zal daartoe een termijn van 16 weken stellen.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur van 8 december 2015 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]", voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Vlaamse schuur op het perceel [locatie];
III. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voor zover in de planregels van het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" verwezen wordt naar "bijlage 5" moet worden gelezen: "bijlage 5 bij het bestemmingsplan "Buitengebied";
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen omtrent de onder II en III genoemde planonderdelen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. bepaalt dat de onder III opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad te nemen besluit als bedoeld onder IV;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van Sloten
w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
723.