ECLI:NL:RVS:2016:2907

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201602011/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 9.000,00 was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd omdat een vreemdeling zonder de vereiste vergunning arbeid had verricht in de onderneming van [appellant]. Na bezwaar van [appellant] werd de boete verlaagd naar € 6.000,00. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 oktober 2016, werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat de vreemdeling slechts uit beleefdheid een vuilniszak had verwisseld en dat er geen sprake was van arbeid in de zin van de Wav. De minister kon niet aantonen dat de vreemdeling in opdracht van [appellant] had gewerkt. De Afdeling oordeelde dat er twijfel bestond over de vraag of er daadwerkelijk sprake was van een overtreding van de Wav, en dat het boeterapport onvoldoende bewijs bood voor de opgelegde boete.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde de boete tot € 4.000,00. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 november 2016.

Uitspraak

201602011/1/V6.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 11 februari 2016 in zaak nr. 15/8374 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 9.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 17 november 2015 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen voor zover het de hoogte van de boete betreft en de boete vastgesteld op € 6.000,00.
Bij uitspraak van 11 februari 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Koria, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L. Boulaouane, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De minister heeft [appellant] een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav en daaraan ten grondslag gelegd dat uit het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW opgestelde boeterapport van 24 juni 2015 (hierna: het boeterapport) volgt dat [vreemdeling A], van Egyptische nationaliteit, (hierna: de vreemdeling) op 5 februari 2015 arbeid heeft verricht in de onderneming van [appellant], zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven dan wel dat de vreemdeling in het bezit was van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de minister de aan [appellant] opgelegde boete van € 6.000,00 voor de werkzaamheden van de vreemdeling met 50% gematigd, wegens het incidentele karakter van de verrichte werkzaamheden. Bij besluit van 17 november 2015 heeft de minister, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3138, uitgaande van een boetenormbedrag van € 4.000,00, deze boete vastgesteld op € 2.000,00.
De minister heeft aan [appellant] tevens een boete opgelegd voor de werkzaamheden van [vreemdeling B]. Deze boete, die bij besluit van 17 november 2015 door de minister is vastgesteld op € 4.000,00, is in hoger beroep niet meer bestreden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister heeft aangetoond dat de vreemdeling in opdracht of ten dienste van zijn onderneming arbeid in de zin van de Wav heeft verricht. Hij voert daartoe aan dat de vreemdeling op eigen initiatief uit beleefdheid een volle vuilniszak uit de bak heeft gehaald en deze heeft dichtgeknoopt en dat deze vuilnisbak in een voor het publiek toegankelijke ruimte stond.
2.1. Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324).
2.2. In hoger beroep is niet in geschil dat de vreemdeling op de dag van de controle in de onderneming van [appellant] een vuilniszak uit de vuilnisbak heeft gehaald en deze heeft dichtgeknoopt. De minister heeft desgevraagd ter zitting van de Afdeling bevestigd dat uit het boeterapport niet blijkt dat de vreemdeling anderszins werkzaamheden voor [appellant] heeft verricht.
2.3. [appellant] heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat zich in zijn onderneming meerdere vuilnisbakken bevinden en dat de vreemdeling de vuilniszak heeft verwisseld van een bak die dicht bij de eettafel stond waaraan hij zijn maaltijd had genuttigd. De minister heeft ter zitting van de Afdeling niet weersproken dat de vuilnisbak in een voor het publiek toegankelijke ruimte stond. Evenmin heeft de minister weersproken dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de vreemdeling een vriend is van [appellant], die regelmatig in het restaurant van [appellant] komt en daar te eten krijgt. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat niemand hem had gevraagd de vuilniszak te verwisselen, maar dat hij graag iets wilde terugdoen.
Gelet hierop is niet uitgesloten dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de vreemdeling nadat hij zijn maaltijd heeft genuttigd uit beleefdheid zijn etensresten heeft weggegooid in een vuilnisbak die dicht bij zijn tafel stond in een voor het publiek toegankelijke ruimte, dat hij toen zag dat de vuilniszak vol zat, deze uit eigen beweging uit de bak heeft gehaald en heeft dichtgeknoopt. Derhalve bestaat twijfel over de vraag of zich in dit geval een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft voorgedaan. Het boeterapport biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als arbeid in de zin van de Wav, zodat de minister in het besluit van 17 november 2015 ten onrechte het standpunt heeft gehandhaafd dat [appellant] in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 november 2015 alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover de boete is vastgesteld op een bedrag van € 6.000,00, het besluit van 4 augustus 2015 herroepen en bepalen dat het bedrag van de aan [appellant] opgelegde boete wordt vastgesteld op € 4.000,00. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2016 in zaak nr. 15/8374;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 november 2015, kenmerk WBJA/ABWA/1.2015.1390.001/bob, voor zover de boete is vastgesteld op een bedrag van € 6.000,00;
V. herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 augustus 2015, kenmerk 071503035/03;
VI. bepaalt dat het bedrag van de aan [appellant], opgelegde boete wordt vastgesteld op € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 november 2015, kenmerk WBJA/ABWA/1.2015.1390.001/bob;
VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Paaschen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
766.