201508238/1/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Alphen-Chaam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel [locatie] te Alphen afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellante B], bijgestaan door mr. R. Visser, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2005 de agrarische bedrijfswoning "[naam]" op het perceel [locatie] te Alphen, gemeente Alphen-Chaam gekocht. De voormalige veehouderij die op het perceel gevestigd was, is in 2002 met toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken gestopt en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen zijn toen gesloopt. Wat nog resteerde was het akkerbouwbedrijf. In strijd met het bestemmingsplan heeft [appellant] "[naam]" als burgerwoning in gebruik genomen. [appellant] heeft verschillende procedures gevoerd tegen de agrarische bestemming die door de raad steeds aan het perceel is toegekend. Het college van burgemeester en wethouders heeft verschillende malen handhavend opgetreden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook hierover zijn verschillende procedures gevoerd. [appellant] wenst nog immer een wijziging van de bestemming van zijn perceel zodat het gebruik van de woning als burgerwoning mogelijk wordt.
2. [appellant] voert aan dat het gebruik van de woning overeenkomstig de geldende agrarische bestemming niet meer mogelijk is. Dit blijkt volgens hem uit het rapport "Verkenning agrarische nieuwvestiging op de [locatie] te Alphen" van het bureau BRO van 6 december 2013. De raad verwijst als reactie op dit rapport volgens [appellant] ten onrechte naar eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling, nu dit rapport tijdens de vorige procedures niet aan de orde is geweest. De agrarische bestemming kan volgens [appellant] niet binnen de planperiode worden gerealiseerd, zodat met de huidige bestemming niet wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Het vasthouden aan de agrarische bestemming is volgens hem onevenredig, nu hiermee geen enkel algemeen belang is gediend. Uit het rapport "Ruimtelijke onderbouwing [locatie] te Alphen" van BRO van 10 april 2014 blijkt dat een woonbestemming voor het perceel wel voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt zich volgens [appellant] ongemotiveerd op het standpunt dat met een woonbestemming niet wordt voldaan aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat en dat een woonbestemming in strijd zou zijn met rijks- en gemeentelijk beleid.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de agrarische bestemming voor het perceel in overeenstemming is met de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat een woonbestemming niet passend is. Dit standpunt heeft in verschillende procedures stand gehouden. De raad stelt dat het gebruik van het perceel overeenkomstig de geldende bestemming nog mogelijk is. De raad verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 mei 2014, waarin is overwogen dat het perceel nog steeds een economische waarde vertegenwoordigt en het perceel objectief bezien nog steeds overeenkomstig de bestemming gebruikt kan worden. Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd in de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:75. Ook in de uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1593, heeft de Afdeling volgens de raad bevestigd dat gebruik overeenkomstig de agrarische bestemming nog mogelijk is. [appellant] heeft volgens de raad ook zelf bevestigd dat een agrarische bedrijfsvoering op het perceel mogelijk is. Hij heeft tijdens vorige procedures immers beweerd dat hij ter plaatse een buxuskwekerij heeft opgericht. In het rapport van het BRO waarnaar [appellant] verwijst wordt volgens de raad niet de conclusie getrokken dat een agrarische bedrijfsvoering niet meer mogelijk zou zijn. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de agrarische bestemming voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat dit in het bestreden besluit en ook tijdens de vorige procedures uitgebreid is gemotiveerd. Het gemeentelijk beleid laat een burgerwoning in het buitengebied niet toe. De ruimtelijke onderbouwing van BRO kan volgens de raad niet worden gevolgd. De Wet plattelandswoningen die hierin wordt genoemd is in dit geval niet toepasbaar, omdat er geen sprake is van een situatie waarbij een bedrijfswoning van een in werking zijnde agrarische onderneming wordt afgesplitst. Ook wordt in dat rapport niet ingegaan op de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de burgerwoning en is de economische uitvoerbaarheid niet onderzocht. Voorts stelt de raad dat hij beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen en hij dus ook om die reden niet gehouden is medewerking te verlenen aan de woonbestemming. 2.2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.3. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" is aan het perceel de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" en de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend. Volgens artikel 4, lid 4.1 van de planregels zijn de gronden onder meer bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het beroep van [appellant] tegen deze bestemming heeft de Afdeling bij voormelde uitspraak van 11 april 2012 ongegrond verklaard en de Afdeling heeft in dit verband overwogen dat het plan in zoverre strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De raad achtte destijds van belang dat het perceel in een landbouwontwikkelingsgebied ligt en een toename van het aantal burgerwoningen in een landbouwontwikkelingsgebied niet wenselijk is. Het ruimtelijk beleid van de gemeente gaat er vanuit dat het buitengebied behouden moet blijven voor agrarische bedrijfsvoering. Zoals de raad heeft toegelicht is dit beleid niet gewijzigd. In het rapport van BRO dat [appellant] heeft overgelegd wordt geconcludeerd dat het niet mogelijk is een reëel volwaardig agrarisch bedrijf met toekomstperspectief te vestigen op het perceel. Anders dan [appellant] kennelijk meent betekent de omstandigheid dat op het perceel geen zelfstandig agrarisch bedrijf zou kunnen worden gevestigd, echter niet dat de bestemming reeds daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 11 april 2012 reeds heeft overwogen zou het perceel [locatie] als uitbreidingslocatie kunnen dienen voor reeds bestaande intensieve veehouderijen en grondgebonden agrarische bedrijven. Hiertoe neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel, behoudens het noordelijke deel, is omringd door intensieve veehouderijen en andere agrarische bedrijven. In het rapport van het BRO wordt niet gesteld dat ook een dergelijk gebruik niet mogelijk zou zijn. Gelet daarop kan het rapport van het BRO dan ook niet afdoen aan het oordeel van de Afdeling in die uitspraak dat een agrarisch gebruik van het perceel mogelijk is en de raad derhalve in redelijkheid een agrarische bestemming aan het perceel heeft kunnen toekennen. Gelet op het bovenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten de bestemming voor het perceel niet te wijzigen. Dat een woonbestemming passend zou zijn voor het perceel, wat hier verder ook van zij, doet aan het voorgaande niet af. De raad heeft immers beleidsvrijheid bij het aanwijzen van bestemmingen, zodat hij niet verplicht is een woonbestemming toe te kennen aan het perceel. Hetgeen [appellant] hierover naar voren heeft gebracht behoeft hier dan ook geen bespreking.
Het betoog faalt.
3. [appellant] voert aan dat in de rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit onjuist is.
3.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
603.